DE NIEUWE EURO-5

HET VOLK VAN ARBAN

door BERT BENSON

Geïllustreerd door CEES VAN DEN ENDEN

(Science-Fiction)

UITGEVERIJ KLUITMAN ALKMAAR

In de serie AVONTURENPOCKETS JONGENS zijn van Bert Benson verschenen:

Euro. 5. Op drift in de tijd ★

Euro. 5. Vermist in de ruimte ★

Euro. 5. Stralen uit het verleden ★

Euro. 5. Het ongrijpbare gevaar ★

De nieuwe Euro. 5. De rampplaneet ★

De nieuwe Euro. 5. Het volk van Arban Over het Condor-team zijn de volgende boeken verschenen:

Het Condor-team treedt op ★

Het Condor-team.The Blue Jeans bedreigd ★

Het Condor-team. Misdaad in de filmwereld ★

Het Condor-team. Wapensmokkel naar Colombia ★

Het Condor-team. Aanval op booreiland L-423 ★

Het Condor-team. Jacht op M. Monk

PROLOOG

Toen de trotse Nieuwe Euro-5 de ruimte inschoot, op weg naar zijn eerste opdracht, had niemand kunnen vermoeden dat deze opdracht voor het schip en de bemanning bijna fataal zou worden.1

Zeker, de opdracht was riskant. Buiten het zonnestelsel was een kleine planeet losgeslagen, die vroeg of laat met de aarde in botsing zou komen. De planeet moest ten koste van alles uit zijn baan worden gestoten om te voorkomen dat de aarde als gevolg van de botsing zou worden vernietigd.

Het lukte De Vos en zijn medewerkers de opdracht tot een succesvol einde te brengen. De aarde kon zo worden gered.

Echter, met de Nieuwe Euro-5, de NE-5 zoals de bemanning het schip noemde, ging het minder goed. Voor navigatie in de onbekende ruimte was men aangewezen op de zogenaamde Searchers, technologische meesterwerken die het mogelijk maakten de ruimte te doorkruisen zonder te verdwalen. Het was een verbeterde versie van de apparatuur waarvan ook in de oude Euro-5 al gebruik werd gemaakt.

Op zijn eerste missie naar de rampplaneet werd het schip op uiterst geraffineerde wijze aangevallen. De Vos en zijn bemanning wisten deze aanvallen aanvankelijk met succes af te slaan, maar meteen nadat de rampplaneet uit zijn baan was gestoten, gebeurde het onvoorstelbare. De twee Searchers in de NE-5 werden vernietigd. Weliswaar had de captain, Peter de Vos, zijn schip nog volledig onder controle, maar hij zag zich gedwongen zonder navigatieapparatuur dwars door de vijandige ruimte de aarde terug te vinden.

Zo begonnen twaalf mannen en een vrouw aan een dwaaltocht tussen de sterren, zoekend naar die ene gele ster met de naam „zon", die de vertrouwde aarde in haar aantrekkingskracht gevangen hield.

Iedereen wist dat het een lange tocht zou worden.

HOOFDSTUK 1

Een vreemde stem in de ruimte

Op gegist bestek koerste de reusachtige NE-5 door de donkere volstrekte leegte. Alle systemen werkten perfect. Elk uur vroeg captain Peter de Vos een rapport van ieder bemanningslid en onveranderlijk klonk het via de intercom: „Alles normaal, geen bijzonderheden.1'

Elke dag opnieuw controleerde De Vos persoonlijk de vier dekken en daalde hij door de lange liftkoker af naar een van de hangars die als vreemde uitsteeksels onder het schip hingen.Zij boden ruimte aan vier jagers, compacte, atomaire toestellen, speciaal geconstrueerd voor het uitvoeren van kleine opdrachten. Maar voorlopig had het er alle schijn van dat de jagers niet konden worden gebruikt.

De Vos deed al het mogelijke om zijn mensen hoop te geven op een goede afloop. Alles moest zo gewoon mogelijk blijven verlopen. Er was een strakke dagindeling vastgesteld. Iedereen moest zichzelf goed verzorgen. De Vos bleef glimlachen terwijl hij zijn mensen bezocht, enkele woorden met hen wisselend, hier en daar een grapje makend. Maar het werd steeds moeilijker de stemming erin te houden.

„Alles oké?'" vroeg hij, toen hij de commandokamer op het bovenste dek betrad.

Het achterste gedeelte van de commandokamer werd in beslag genomen door de verbindingsruimte, die nauw contact onderhield met de daarachter liggende navigatiekamer. Onafgebroken werd het heelal met de meest moderne radio- en radarapparatuur afgetast, maar altijd klonk uit de luidsprekers hetzelfde monotone gesjierp en geratel, veroorzaakt door radiogolven die niets betekenden omdat ze werden uitgezonden door verschillende sterren.

„Niets bijzonders, chef, " mompelde Gino Car-dinale, de altijd gesoigneerde Italiaan, hoofd verbindingen van de NE-5.

Zijn directe medewerker, Pietro Germani, schudde wat mismoedig het hoofd.

„Blijven luisteren, " zei De Vos, terwijl hij opgewekt trachtte te doen. „Vroeg of laat vangen we gegarandeerd iets op waar we wat aan hebben. "

Hij kreeg geen antwoord maar liep niettemin kwiek en lachend naar de navigatiekamer, vlak voor de brug, waar Prosper Debruijckere samen met George Minco de scepter zwaaide. Iedereen in het schip was ervan overtuigd dat hun redding in handen lag van deze twee personen, de beste navigators van Europa. Zij werden bijgestaan door Barbara Bright, die voor de eerste reis van de NE-5 aan de bemanning was toegevoegd, omdat zij speciale studies had gemaakt over ruimte-navigatie.

Dit drietal wist dat alle hoop op hen gevestigd was en dat maakte hun taak niet gemakkelijker. Ze konden namelijk niets doen om het schip de juiste koers te geven, omdat de Searchers niet konden worden gebruikt. Het gedeelte van het sterrenstelsel waarin zij zich bevonden, was hun volstrekt onbekend. Onafgebroken zochten ze naar bekende objecten, sterren, sterrenhopen, andere stelsels of stofmassa's, die misschien een aanknopingspunt konden bieden, maar hun werk was tevergeefs.

„Nog steeds niets bijzonders ontdekt?" vroeg De Vos.

„Nee, chef. " Prosper Debruijckere, de altijd goedlachse Vlaming, keek nu somber voor zich uit. Zijn ellebogen rustten op de computeruitdraai, die op een tafeltje voor hem lag. Hij draaide zijn omvangrijke lichaam in de richting van de captain. „Chef... het heeft geen enkele zin op deze wijze verder te gaan. Het schip raast maar voort, regelrecht het niets in. "

„We kunnen niet steeds op dezelfde plek in de ruimte blijven hangen, " antwoordde De Vos. „Vroeg of Iaat zullen we op een ruimtelichaam stoten dat ons een oriëntatiepunt kan bieden. Dat is onze enige hoop. We hebben voldoende middelen om te overleven, dat weetje. "

Prosper knikte somber en Wendde zijn ogen

weer naar de computeruitdraai.

Barbara Bright zei niets. Ze zat te rekenen en keek af en toe wat mismoedig naar de monitor.

„Kop op, Barbara, " zei De Vos. „Let op mijn woorden. We komen gegarandeerd uit deze misère. Wanneer we weer op aarde terug zijn, trakteer ik de hele bemanning op een etentje in het beste restaurant van Parijs!"

Hij liep langs de liftkoker naar de brug in de neus van het schip, vanwaar hij rechtstreeks de donkere ruimte inkeek.

Hans Weiss, de' plaatsvervangend commandant, zat in de stuurstoel. Hij had zojuist zijn snor keurig verzorgd. Samen met de captain was hij de enige die zich op dat moment op de brug bevond.

„Hans, " zei De Vos tegen zijn plaatsvervanger, „het gaat niet goed met de bemanning. Ik voel dat ze langzaam maar zeker beginnen te wanhopen. Prosper en zijn mensen kunnen geen enkele hoop bieden. "

„We zijn stuk voor stuk goed getraind, " antwoordde Hans Weiss. Zoals altijd klonk zijn stem rustig en zelfverzekerd. „We kunnen veel geestelijke beproevingen doorstaan. Dat weet jij net zo goed als ik. "

„Jawel, maar ik weet ook dat aan de geestkracht van elk mens op een bepaald moment een grens moet worden gesteld. We koersen door het heelal zonder een bepaald doel! We reizen naar

niets!"

„Alles is beter dan op een bepaald punt te blijven hangen tot je een ons weegt, " zei Hans onaangedaan.

„Dat zeg ik telkens opnieuw tegen mijn mensen, maar op den duur klinkt het wel een beetje vervelend. We hebben er geen idee van waar we zijn, " zei De Vos.

„Je wilt me toch niet gaan vertellen dat je zelf de moed begint te verliezen?" vroeg Hans een beetje ongerust.

„Daarvoor ken je me te goed. Ik verlies de moed pas op het moment dat ik doodga. Hans, je weet toch dat ik altijd bepaalde voorgevoelens heb, nietwaar? Ik schijn te ruiken wanneer er iets bijzonders gaat gebeuren. "

„Ja, dat heb ik verscheidene keren kunnen constateren. Het is overigens niets bijzonders. Veel mensen hebben dat. "

„Juist. Ik heb nu het gevoel dat we op korte termijn iets bijzonders gaan meemaken. Ik weet niet wat, maar er gaat iets gebeuren. "

„Als jij dat zegt, neem ik aan dat je geen onzin praat, " zei Hans opgewekt. „Ik zal je te zijner tijd aan je uitspraak herinneren!"

De Vos lachte en stapte naar de lift, die hem naar het tweede dek bracht. Daar controleerde hij de wapenkamer en de ziekenboeg, die gelukkig leeg was. Na inspectie van de twee magazijnen

op hetzelfde dek ging hij met de tweede lift naar het derde dek. Hij bracht een kort bezoekje aan de computerruimte, waar Marc Bonjour zich bezighield met het controleren van een van de computers, waarmee het besturingsmechanisme van het schip geregeld werd. De anders zo drukke Fransman zat nu somber op een klapstoeltje en peuterde mistroostig aan een draadje.

„Dag, Marc, alles in orde?"

„Natuurlijk is alles in orde. Deze controle is eigenlijk niet nodig. Maar ik wil altijd op zeker spelen. Als het tijdstip ooit aanbreekt, dat de computer ons schip naar een bepaald doel moet leiden, dan dient de apparatuur in perfecte staat te zijn. Maar ik vraag me af of dit ding werkelijk ooit nog dienst zal doen, chef... Dat vraag ik me werkelijk af. We koersen nu al maandenlang op een zomaar geplotte koers en er gebeurt niets. "

„Marc, de ruimte is groot, dat weten we. Maar ik voel dat we toch ergens komen. Je moet je hoofd niet laten hangen, Marc. Dat ben ik niet van je gewend. "

„Ik laat mijn hoofd niet hangen, chef, maar ik kan hier moeilijk de hele dag hardop gaan zitten lachen. "

„Bewaar dat lachen maar voor later, " zei De Vos optimistisch. „Je zult er nog genoeg gelegenheid voor krijgen. "

De Vos liep door de verblijven van de beman-

ning en door de keuken, die op hetzelfde dek lag. Hij hoorde dat Basje Goris en Manfred Blohm in de keuken bezig waren met het bereiden van het avondeten. In de Euro-5 werd gewoontegetrouw de aardse tijd aangehouden, hoewel het in werkelijkheid altijd nacht bleef.

Basje Goris had een heuse koksmuts opgezet, die niet veel houvast vond op zijn volkomen kale schedel. De Vos hoorde hem zeggen: „Jongen, de chef heeft gelijk. Vroeg of laat ontmoeten we een bepaalde vorm van leven. De ruimte zit vol leven. Als je een heel voorzichtige schatting maakt, moet je tot de slotsom komen dat er miljoenen levensvormen kunnen bestaan. " Hij zag De Vos en vroeg: „Nietwaar, chef? Het krioelt van het leven in de ruimte. "

„Dat klopt, " antwoordde De Vos. „Je weet dat we zelf al verscheidene keren met andere vormen van leven in aanraking zijn gekomen. "

„Jawel, " mompelde Manfred Blohm, met zijn besproete gezicht in een grimas, „maar stel je nou eens voor dat we inderdaad een vorm van leven vinden, van intelligent leven. Wie zegt mij dat die wezens ons op weg kunnen helpen naar onze eigen aarde? En bovendien... zullen we zo'n vorm van leven ooit vinden? We weten dat we op goed geluk door de ruimte koersen. "

„Tja, " zei De Vos. Hij ging er even bij zitten. „Het is en blijft een moeilijke zaak. Je moet je het als volgt voorstellen. Denk je eens in dat dit deel van de ruimte, dit gedeelte van het sterrenstelsel onze aarde voorstelt. In dat gedeelte zouden bijvoorbeeld twee vormen van intelligent leven aanwezig kunnen zijn. Die levensvormen moet je je nu eens voorstellen als twee knikkers. Een van die knikkers ligt verborgen onder een steen, ergens in de binnenlanden van Afrika. Ik zeg niet waar. De andere steen zit ingeklemd in het ijs van de noordpool of van de zuidpool. Verdere aanwijzingen geef ik je niet. Stel je je nu even voor dat je een fiets krijgt om die knikkers te gaan zoeken, een goede fiets weliswaar, maar meer ook niet. Ga er maar aan staan... Waar moet je beginnen? In Angola of in Tsjaad, misschien in Egypte? Of zou het de Sahara kunnen zijn? En welke steen moetje hebben?"

„Het lijkt me onbegonnen werk, " zei Manfred. „Wil je zeggen dat ons schip vergelijkbaar is met een fiets en dat wij op die fiets vanuit Frankrijk vertrekken naar Afrika, om daar ergens een steen te zoeken waaronder een knikker verborgen is?"

„Ja, die vergelijking mag je inderdaad maken, " antwoordde De Vos. „Ik ben het met je eens dat het onbegonnen werk is. Theoretisch is het natuurlijk mogelijk die knikker te vinden, als je maar lang genoeg zoekt. Maar praktisch is dat natuurlijk onmogelijk en dan praat ik nog niet eens over de knikker die je in de buurt van de noordpool of

de zuidpool moet zoeken. "

„Chef, " mompelde Basje, „nou praat je toch wel een beetje zwartgallig! Wil je ons duidelijk maken, dat we nooit een vorm van leven zullen vinden als we op deze manier doorgaan? Is dat echt praktisch onmogelijk?"

„Nee, nee... ik heb je nog niet alles verteld. Er zou namelijk een kans bestaan die knikker wel degelijk te vinden als in die knikker een sterke zender verborgen zou zijn, die constant signalen uitzendt, sterke signalen wel te verstaan. Vroeg of laat zou je die signalen opvangen, vooropgesteld dat je een radio-ontvanger in je bagagetas hebt zitten. Via kruispeilingen zou je die zender kunnen opsporen en zodoende zou je die knikker na verloop van tijd kunnen vinden. "

„Jawel, chef... Bedoel je dat we moeten zoeken naar radiosignalen in de ruimte?"

„Inderdaad. Die zouden ons op het goede spoor kunnen brengen. Als er intelligent leven is, dat radiosignalen uitzendt, betekent dit dat men ver gevorderd is in de wetenschap en dat men zeer waarschijnlijk ook een studie heeft gemaakt van het heelal. In zo'n levensgemeenschap zou men het heelal in kaart gebracht kunnen hebben en aan de hand van die gegevens zou het mogelijk kunnen zijn onze aarde te vinden. "

Manfred Blohm lachte flauwtjes. „Een verdraaid klein kansje, chef, verdraaid klein. "

„Het is onze enige hoop, " antwoordde De Vos, „en hoop doet leven. Voorlopig moeten jullie er alleen maar voor zorgen dat we elke dag iets lekkers op ons bord krijgen. Dat is onder de gegeven omstandigheden al heel belangrijk!"

„Komt in orde, chef, " zei Basje. „We zullen wel zien wat de toekomst voor ons verborgen houdt. "

De Vos verliet het tweetal en ging per lift naar het benedendek, waar hij door de werkvertrekken naar een van de liften liep die hem naar de oostelijke launcher bracht. Daarin stonden twee jagers.

De launcher was verlaten. De twee jagers stonden nutteloos zij aan zij, splinternieuw. Alleen het zoemen van de airconditioning was te horen. De Vos controleerde de luchtdruk. Daarna verliet hij de kale, kille ruimte zo snel mogelijk, want hier voelde hij zich eenzamer dan ooit.

Zodra hij op het benedendek weer uit de lift stapte, trok hij zijn gezicht opnieuw in een glimlach die vertrouwen moest inboezemen. Aan het optimisme van de captain mocht niet worden getwijfeld.

Bij de tweede lift trof hij Pierre Hasslenbourg, de tweede boordwerktuigkundige en directe medewerker van Marc Bonjour. Pierre was een ernstig man, die zelden lachte, maar op wie altijd kon worden gerekend en die er niet van hield de waarheid te verdoezelen.

„Dag, chef. Nog steeds niet duidelijk welke koers we moeten nemen?"

„We zullen nog even moeten wachten, " antwoordde De Vos.

„Ik weet het, chef. Maar het wordt nu erg moeilijk. Ik heb begrepen dat bij enkele mensen een lichte wanhoop valt te bespeuren. "

„Dat valt wel mee, Pierre, " zei De Vos lachend. „Je weet dat iedereen voldoende is getraind om de ergste spanningen moeiteloos te doorstaan en... "

Op dat moment klonk er een klikje in de luidspreker in de gang. Gino Cardinale liet zich horen. Zowel Pierre als De Vos merkten dat er in het stemgeluid een zekere spanning lag.

„Chef... hoor je me?"

„Jawel, Gino, hier ben ik. "

„Chef... " Ze hoorden dat Gino Cardinale even slikte. „We hebben een radiosignaal. "

De Vos gaf niet meteen antwoord. Hij keek even naar Pierre en zag dat zijn gezicht zeer gespannen stond. Kalm vroeg De Vos: „Heb je een buitengewoon signaal? Een radiosignaal?"

„Absoluut, chef. Het is zeer zwak. We proberen het zoveel mogelijk te versterken, maar het is een signaal dat niet door een hemellichaam wordt uitgezonden. We kunnen er nog niet veel uit opmaken, maar... "

„Ik kom!" De Vos kon zich van blijdschap nauwelijks meer in bedwang houden.

Natuurlijk had iedereen in de NE-5 het bericht gehoord. Toen De Vos over het bovendek naar de commandokamer liep, hoorde hij gejuich. In de navigatiekamer stonden Gino Cardinale, Pietro Germani, Prosper Debruijckere en George Minco geschaard rondom een kleine monitor. Barbara Bright kwam ook aanlopen.

„Wat heb je?" vroeg De Vos aan Gino. „Ben je werkelijk zeker van je zaak?"

„Jawel, chef. " Gino Cardinale wees op de curve die zich trillend op het schermpje aftekende. „We hebben de golven geanalyseerd. Prosper is het met me eens dat het geen natuurlijke bron is. Het is een radiogolf, chef, uitgezonden door een radiostation. "

De Vos keek naar de luidsprekers boven de ontvangst apparatuur. „Ik hoor niets. "

„De signalen zijn nog erg zwak. Maar we komen nu snel dichter in de buurt van de bron. We zullen maximale versterking geven. Tien minuten geduld, chef. "

Basje Goris en Manfred Blohm bevonden zich nog steeds in de keuken. Ze waren er even bij gaan zitten.

Manfred zei: „Basje, is dat nou een knikker met een ingebouwde zender?"

„Dat zou het weieens kunnen zijn, " antwoordde Basje. „Maar laten we niet te snel zijn met onze conclusies. Het enige dat we kunnen doen, is afwachten!"

Iedereen hield zich nu muisstil. Het wachten was op een duidelijk onderscheidbaar signaal. Ze kropen zo dicht mogelijk bij de luidsprekertjes, die overal in de NE-5 waren aangebracht.

„Daar komt hij, chef, " waarschuwde George Minco. „Ik hoor iets. "

Er klonk een soort gekrijs, vermengd met een storend geruis. De radiobron was nog steeds ver van het schip verwijderd, maar door de snelheid van de NE-5 werd het ruisen snel minder. Wat overbleef, was het gekrijs. Het wisselde van toonhoogte, het vermengde zich met een sonoor klinkend geluid en een ritmisch geklop.

„Dat lijken wel een stel prehistorische monsters, " zei Barbara onthutst.

„Ja, daar lijkt het wel op, " mompelde De Vos, „maar prehistorische monsters kunnen geen radiozender bouwen. "

Gespannen bleven ze staan luisteren naar de geluiden.

„Kunnen we al een kruispeiling maken?" vroeg De Vos.

„We treffen alle voorbereidingen, chef, " antwoordde Prosper. „We zitten nog niet in een positie die... "

Geschrokken hield hij op met praten, toen het signaal plotseling wegviel. Gino draaide voorzichtig aan enkele knoppen, maar het bleef stil. Door de intercom klonken kreten van teleurstelling.

„Kun je hem terugkrijgen?" vroeg De Vos ongerust.

„Ik blijf zoeken, chef, " zei Gino Cardinale.

Ineens kregen ze een nieuw signaal, duidelijker dan het vorige. Het klonk nu echter heel anders. Hoge pieptonen wisselden elkaar af met diep gebrom, gevolgd door het krassen op metaal. Het opmerkelijke was dat er een bepaalde melodie uit te halen viel.

„Het lijkt wel een orkestje van apen, " klonk de stem van Basje Goris uit het luidsprekertje van de intercom. „Wat kan dat nou te betekenen hebben?"

„Het kan muziek zijn van wezens van een buitenaardse beschaving, " veronderstelde Barbara Bright. „Wanneer die mensen een jazzorkest uit New Orleans horen, denken ze misschien ook dat ze met een stel apen te doen hebben. "

„We moeten voorzichtig zijn met het gebruik van het woord mensen, " zei Hans Weiss, die de brug even had verlaten, „maar één ding staat voor mij vast: die klanken worden voortgebracht door intelligente wezens. "

De langgerekte pieptonen wisselden regelmatig van hoogte en het krassen op het metaal klonk luider. Het duurde langer dan een kwartier, maar nog steeds was het niet mogelijk een goede kruispeiling te maken. Plotseling kwam er een eind aan de uitzending.

„Even wachten, " zei De Vos. „Misschien komen ze opnieuw terug. "

Ze wachtten tien minuten, een kwartier. Het bleef stil.

„Hoelang duurde de pauze tussen die twee uitzendingen?" vroeg De Vos.

„Iets langer dan een kwartier, chef. Ik heb de tijd opgenomen en... "

„Hier is het Happy Station vanuit Pittsburg, Pennsylvania, beste luisteraars, jong en oud, uw eigen Happy Station met happy sounds om u wat op te beuren in deze barre tijden! Uw commentator is John Lewisson. Goedenavond!"

Stomverbaasd keken ze elkaar aan, niet bij machte een woord te zeggen. Uit de luidspreker klonk de vrolijke muziek van een big band.

„Ik geloof het niet!" riep George Minco uit. „Verdraaid, ik weiger dit te geloven! Ik sta hier te dromen. Chef, geef me eens een opdoffer. Ik wil weten of ik inderdaad slaap. "

De Vos sloeg hem op zijn schouder, nog steeds niet bij machte iets te zeggen.

Uit de luidspreker klonk weer de opgewekte stem, terwijl de muziek iets zachter werd: „Vergeet niet, lieve luisteraars, dat dit programma u wordt aangeboden door Denca, de tandpasta die uw gebit niet alleen stralend wit houdt, maar tevens een weldaad is voor uw mond, fris en smaakvol, een genot voor elk uur van de dag. En om te beginnen kunt u nu genieten van American Patrol door het orkest van majoor Glenn Miller! Here we go!"

„Ik geloof het nog steeds niet, " zei George Minco, de enige die sprak. „Dit is te gek... dit is niet normaal!"

Iedereen in de NE-5 had het gehoord. En iedereen was verbijsterd tot ze Basje Goris vanuit de keuken hoorden roepen: „Dit is een contact met de aarde! Horen jullie dat? Dit kan toch geen imitatie zijn? Dit is echt! We hebben radiocontact!"

Nu pas steeg er een enorm gejuich op onder de bemanning. Barbara Bright stootte een hoge juichkreet uit. Zelfs de altijd zo rustige Pierre Hasslenbourg schreeuwde: „We halen het! We moeten die zender vinden!"

De melodie schalde door het schip. Op de maat van de muziek werd gedanst. Alleen Prosper De-bruijckere en Gino Cardinale bleven onverstoord aan het werk. Ze probeerden nu zo snel mogelijk een kruispeiling te maken.

Marc Bonjour stond, op de hem eigen wijze, te roepen: „Dat contact mag niet worden verbroken! Ik wacht op instructie! Hé daar... daarboven, horen jullie me? Ik wacht op instructie! Waar wachten jullie op?"

„Geduld, Mare, " liet Prosper zich horen. „We doen ons best. "

Met een oorverdovende uithaal van de trompetten en trombones kwam een eind aan het nummer. Meteen liet de discjockey zich weer horen: „Harry James is de volgende, lieve luisteraars, maar vergeet onder de bruisende klanken van zijn orkest niet dat Denca u dat bruisende, verfrissende gevoel geeft, dat ondefinieerbaar opwindende gevoel van een frisse adem, een parelwit gebit en gezond tandvlees! Denca, de tandpasta voor u. En nu: Trumpet Blues!"

„Joehoe!" riep Barbara Bright.

„Als ik weer op aarde kom, koop ik uit dankbaarheid honderd tubes Denca, " zei George Minco.

„Hebben jullie ooit gehoord van die tandpasta?" vroeg De Vos.

„Nee, " antwoordde Gino Cardinale zonder op te kijken. „Het zal wel een Amerikaans merk zijn. "

„Hoe is het mogelijk dat wij hier die uitzending kunnen opvangen?" vroeg Barbara.

„Het kan geen rechtstreekse ontvangst zijn, " meende Pietro Germani, „althans geen ontvangst van een radiogolf die rechtstreeks vanaf de aarde komt. Het is onmogelijk. "

„Het woord onmogelijk wil ik in mijn schip niet horen, " zei De Vos. „We hebben in het oude schip al geleerd dat niets onmogelijk is. Ik hoop dat die zender lang genoeg in de lucht blijft om ons in staat te stellen een goede kruispeiling te maken. "

„Het woord lucht zou ik in dit verband liever niet gebruiken, " zei Hans Weiss droog.

Iedereen luisterde naar de muziek.

„Het is wel een oud deuntje, " constateerde Prosper.

Zodra het orkest de eind melodie had gespeeld, liet de discjockey zich weer horen: „Denca, de tandpasta die alles slaat, presenteert u nu, na majoor Glenn Miller, de onverwoestbare Cab Calloway met Let us be happy, een nummer dat uitstekend past bij ons eigen Happy Station!"

Terwijl een volgend swingnummer uit de luidsprekers klonk, zei Pierre Hasslenbourg: „Waarom spreekt die vent telkens over „majoor" Glenn Miller?"

„Die bandleider had in de oorlog de rang van majoor, " wist Hans Weiss te vertellen. „Hij is in 1944 of 1945 bij een vliegtuigongeluk om het leven gekomen. "

„Die radiovent praat over hem alsof hij nog leeft, " vond Barbara.

Prosper haalde zijn schouders op. Hij was druk aan het werk.

Weer klonk de opgewekte stem van de discjockey: „Lieve luisteraars, vergeet niet de volgende week op dezelfde tijd opnieuw af te stemmen op uw eigen Happy Station, want dan zullen wij majoor Glenn Miller hoogst persoonlijk in ons midden hebben voor een interview. Maar zover is het nog niet. We gaan nu meteen over naar de... "

Ineens was de stem verdwenen.

„De zender valt weg!" riep Gino Cardinale. „Zeventien minuten lang hebben we hem kunnen ontvangen. "

„Misschien zendt hij elke zeventien minuten uit met tussenpozen die net zolang duren, " opperde Barbara.

„Wat zei die vent nu over Glenn Miller?" vroeg Pietro.

Maar voordat iemand antwoord kon geven, meldde Prosper Debruijckere enthousiast: „Ik heb een eerste kruispeiling kunnen maken. We kunnen een nieuwe, voorlopige koers bepalen. Marc, hoor je me?"

„Ja, ja, ik ben klaar, ik ben gereed, geef me gegevens! Ik wacht. "

Dank zij het voorbereidende werk van Marc Bonjour kon het schip snel de gewenste koers nemen. Daarna moesten nog een paar correcties worden aangebracht, maar een uur later had het schip een positie ingenomen, die regelrecht leidde naar het punt waar de radiozender zich moest bevinden.

„En nu maar hopen dat we intelligent leven aantreffen, dat ons verder kan helpen, " zei De

Vos, die intussen weer op de brug stond. „Hoe dan ook, we zullen met één ding heel goed rekening moeten houden. "

„Wat bedoel je?" vroeg Jef Devoort, de jonge, blonde Belg.

„Dat degenen die de zender hebben gebouwd, evengoed vijanden als vrienden kunnen zijn, " antwoordde De Vos.

HOOFDSTUK 2

Op weg naar Cleopatra

Alle bevelen voor de bemanning van de NE-5 werden voorbereid en gegeven op het bovenste dek, vanuit de grote commandokamer met verbindingsruimte, met de daaraan grenzende navigatiekamer en de brug. Deze vertrekken waren met schuifdeuren van elkaar gescheiden, maar omdat deze altijd openstonden, vormden zij in feite één grote zaal.

Jef Devoort bevond zich doorgaans op de brug waar hij de controle schermen in de gaten hield. Alle systemen kwamen hier samen.

Hans Weiss stond meestal in de commandokamer en de captain liep gewoonlijk heen en weer tussen de brug en de commandokamer. Alleen wanneer er sprake was van acties stond hij op de brug.

Nu bevond hij zich in de verbindingsruimte en keek gespannen naar Gino Cardinale die opnieuw contact probeerde te krijgen met de radiozender.

„Er wordt niet meer uitgezonden, chef, " zei hij. „Dat is jammer. We kunnen nu niet controleren of we nog steeds op de juiste koers liggen. "

De Vos knikte. „Kan het zijn dat de radiogolven een afwijking hadden toen wij die opvingen?" vroeg hij. „Zoals ook lichtstralen uit hun rechte baan kunnen worden getrokken onder invloed van zwaartekracht van andere hemellichamen. "

„Het is mogelijk, " zei Prosper Debruijckere, „maar dan moet er sprake zijn van zeer grote afstanden, die alleen in lichtjaren te meten zijn. De signalen die wij opvingen, waren zo krachtig dat de zender verhoudingsgewijs erg dichtbij moet zijn. Ik houd het erop dat we in de goede baan liggen. "

„Waarom laat die zender zich nu niet meer horen?" vroeg Jef.

„Als we dat eens wisten... "

De Vos was weer naar de brug gegaan in gezelschap van Hans Weiss. „Wat is jouw mening over die zender, Hans? Ik heb er mijn eigen gedachten over, maar ik wil eens weten wat jij ervan denkt. "

„Ik vind één ding heel merkwaardig, " antwoordde Hans. „Die mededeling over majoor Glenn Miller... Die radioman sprak alsof Miller nog steeds leeft. "

„Waarschijnlijk was die bandleider nog in leven toen de uitzending plaatsvond, " meende De Vos.

„Ja, dat is ook mijn mening. "

„De zender die wij peilden, heeft die aardse uitzending opgepikt en kennelijk opnieuw uitgezonden. Ik moet aannemen dat de radiogolf er lichtjaren over heeft gedaan, voordat hij de planeet bereikte waarop de zender staat, die wij in

de peiling hadden. "

Hans Weiss knikte. „Dat is ook mijn mening. De andere geluiden die we hoorden, moeten afkomstig zijn geweest van andere zenders op andere planeten in dit stelsel. Dat gepiep en gebrom is misschien een muziekuitvoering geweest van een of andere beschaving die wij niet kennen. Ook die uitzendingen werden opgevangen door degenen die de zender bedienen op de planeet waar wij heen koersen. Er is een planeet, dat staat voor mij vast. "

„Dat denk ik ook, " antwoordde De Vos. „Waarom zouden die lui dergelijke programma's uitzenden?"

„Daarover hoeven we ons voorlopig niet druk te maken. Misschien is het een experimentele uitzending. Misschien doen ze proeven. Dat zou ook verklaren waarom ze na elke vijftien minuten de zender laten wegvallen. We hebben hem niet meer gehoord. "

„Nee, " zei De Vos, „maar ik reken er vast op dat we hem vroeg of laat opnieuw krijgen te horen. Heel merkwaardig... Het zou onze redding kunnen betekenen. "

Intussen ijlde de NE-5 door het universum. Nog steeds hadden ze maar een vage notie van wat ze aan het eind van de reis zouden aantreffen. Maar iedereen ging ervan uit dat het een stelsel van planeten en manen moest zijn, draaiend om een ster of misschien wel een dubbelster. De Vos waagde het niet het schip de ruimte te laten doorkruisen op lichtsnelheid. Dat was veel te gevaarlijk. De nodige gegevens voor een snelle verplaatsing, waardoor de NE-5 in eerste instantie vanuit het aardse zonnestelsel belandde in een ander, onbekend sterrenstelsel2 ontbraken nu geheel.

„Koers constant, snelheid T plus vijftigduizend, geen visuele of radarcontacten, " meldde Jef Devoort.

Iedereen in de NE-5 zat te wachten op het moment dat de merkwaardige radiozender zich weer liet horen, maar het bleef stil. Alles ging zijn gewone gang, maar het was te merken dat de bemanning weer hoop koesterde. Men had een doel.

Ondanks de snelheid van de NE-5 duurde het nog dagen voordat Gino Cardinale het bericht kon doorgeven waarop iedereen zolang had gewacht. Zijn stem klonk heel kalm en droog toen hij meldde: „Chef, ik heb contact met een ster die recht op onze koers ligt. Kom je even naar de navigatiekamer?"

Iedereen had het bericht gehoord en zweeg gespannen. Er was nog geen enkele zekerheid. De Vos bevond zich op dat moment op het derde dek en haastte zich naar boven. Zoals altijd op zulke momenten liet hij de intercom aanstaan zodat elk bemanningslid kon horen wat er gaande was.

„Gino, kun je al iets meer over dié ster vertellen?"

„Nog niet, chef. Maar aan de onregelmatige echo te zien zijn er ook planeten. Prosper is al met de zaak bezig. "

Een uur lang werd er onder hoogspanning gewerkt. De Vos liet de snelheid van het schip nog iets opvoeren.

Eindelijk klonk de stem van Prosper: „Het is een gele ster en we hebben twee planeten gelokaliseerd. Ik zal proberen snel uit te vinden welke planeet landingsmogelijkheden biedt. Je zou al met de voorbereiding van de landing kunnen beginnen, chef. Ik zal mijn gegevens geregeld doorgeven. "

„Chef, ik sta klaar, ik sta gereed, chef!" klonk de stem van Marc Bonjour.

De Vos liet het voorbereidende werk over aan Hans Weiss. Zelf ging hij naar de brug om Jef Devoort bij te staan.

„Denk je dat we het goede stelsel te pakken hebben, chef?"

„Daar ben ik van overtuigd, " antwoordde De Vos. „Jammer dat die zender zich niet meer laat horen. Die zou ons honderd procent zekerheid kunnen geven. Maar zonder die zender komen we er ook wel. "

„Wat zullen we er aantreffen, chef?" vroeg Jef Devoort.

„Een bepaalde vorm van intelligente beschaving, " luidde het antwoord. „Dat betekent dat we heel waarschijnlijk te doen hebben met een of meer planeten die menselijk leven mogelijk maken, al is dat nu ook weer geen wet van Meden en Perzen. "

Met de apparatuur van de NE-5 was het mogelijk snel een zodanige analyse van de ontvangen elektromagnetische golven te maken, dat de aard van de ster en van de planeten ongeveer kon worden vastgesteld. Maar niettemin betekende dit intensief werken. Marc Bonjour, Pierre Hass-lenbourg en de jonge assistent Karl Zollinger kregen geen minuut rust. Telkens opnieuw ontvingen ze nadere gegevens, die moesten worden verwerkt door een van de computers.

Intussen probeerde Gino Cardinale een beter radarcontact te krijgen.

Voordat het zover was, kon Marc Bonjour, na overleg met Prosper Debruijckere, al melden: „Chef, het is een middelgrote, enkelvoudige ster en tot heden hebben we acht planeten ontdekt, acht planeten, chef, maar zes ervan zijn geweldige reuzen zonder vaste korst, grote gasbollen, niet betreedbaar, te verwaarlozen. "

„Zijn ze vergelijkbaar met onze planeet Jupiter?"

„Misschien, chef, misschien. Ik acht het onmogelijk dat ze een bodem bieden voor een landing, laat staan voor het oprichten van een radiozender. Onmogelijk, chef, onmogelijk. We moeten ons richten op de binnenste planeten. "

„Hebben die een vaste korst?"

„Dat weten we nog niet, chef, dat weten we nog niet. Maar het is waarschijnlijk. Geef ons nog even de tijd. "

Onder hoogspanning werd op het volgende rapport gewacht. Dat werd ten slotte gegeven door Prosper Debruijckere.

„Chef, we hebben een planeet gelokaliseerd die volgens onze gegevens vergelijkbaar is met de aarde. De afstand tot de ster kan worden geschat op 140 miljoen kilometer. Er is water en zuurstof. Op 210 miljoen kilometer afstand van de ster draait een tweede planeet met een hard oppervlak, maar we kunnen daarop geen water lokaliseren en het is er zeer koud. Leven, zoals wij dat kennen, zal daar niet mogelijk zijn. "

„We richten al onze aandacht op de eerste planeet, " besliste De Vos. „Gino, blijf luisteren naar een eventuele volgende radio-uitzending. "

„Dat doe ik al dagen, " antwoordde Gino. „Als we op dit moment weer een teken van leven van die zender mochten ontvangen, zouden we zeker

weten dat we op de goede weg zijn. "

„Zender of geen zender, we gaan naar die planeet, " zei De Vos. Hij hoorde dat er links en rechts goedkeurend werd gemompeld. „Kunnen er nog meer planeten zijn, die leven mogelijk maken?" vroeg hij.

„Zeer onwaarschijnlijk, chef, zeer onwaarschijnlijk, bijna uitgesloten, " hoorden ze Marc Bonjour zeggen. „We kunnen verder zoeken, maar dat is in feite nodeloos werk. Als er in dat stelsel ergens een zender staat dan staat hij daar. We zullen proberen te... "

„Oké, oké, Marc, " onderbrak De Vos de niet te stuiten woordenstroom. „Ik heb mijn besluit genomen. Gemakshalve noem ik de planeet Cleopatra. We gaan naar Cleopatra. En knoop dit goed in je oren: de eerste die leven ontdekt, dat lijkt op een menselijke of een andere intelligente levensvorm krijgt van mij een gratis vakantie aangeboden in Nederland, zodra we weer op aarde zijn!"

Er ging een gejuich op. Iedereen ging weer aan het werk. Naarmate de NE-5 vorderde, ontdekte men dat Cleopatra plantenleven moest kennen, een rijk geschakeerd plantenleven zelfs.

Nadat radarcontact was gemaakt, kon het beeld van de planeet met de boordcamera's worden opgevangen en uitvergroot. Als een zuiver ronde bol tekende Cleopatra zich op het grote scherm in de commandokamer af, lichtgroen van kleur met grote bruine en gele vlekken.

Met de oude Euro-5 had de bemanning al eerder kennisgemaakt met planeten waarop zich een rijke plantengroei had ontwikkeld, maar met een werkelijk buitenaardse beschaving was de bemanning nog nooit in contact gekomen. Omdat het er alle schijn van had dat men nu op het punt stond met zo'n beschaving kennis te maken, voelde iedereen de spanning in zich opwellen.

De Vos gaf opdracht met de remprocedure te beginnen. Nadat de snelheid was teruggebracht tot N plus vijfhonderd werd de fotonenraket uitgeschakeld. Het schip vloog nu verder op de atomaire motor.

Eén voor. één mochten de bemanningsleden een kijkje komen nemen in de commandokamer en op de brug om Cleopatra met eigen ogen te aanschouwen. De planeet was intussen met het blote oog zichtbaar, een flonkerende, witte stip die haar licht ontving van de gele ster. De ster zelf overheerste met haar licht de andere planeten.

Prosper gaf de laatste koersberekening door aan Marc Bonjour. De schijnbare omvang van de planeet werd nu snel groter. Met het blote oog konden al bepaalde continenten worden onderscheiden.

„Is het mogelijk dat die continenten van elkaar gescheiden zijn door zeeën, net als op onze aarde?" vroeg Jef.

Hij kreeg een ontkennend antwoord van Prosper Debruijckere. „Nee... Echt grote zeeën van water zijn er kennelijk niet. Die vlekken tussen de continenten bestaan uit vaste stof. Maar waarschijnlijk zijn er tussen de continenten wel diepe dalen. "

Toen de NE-5 eindelijk een parkeerbaan om de planeet kon innemen, was het schijnsel van de ster zó licht dat op de brug geen kunstverlichting meer hoefde te worden gebruikt.

Prosper zocht naar een geschikte landingsmogelijkheid, maar hij durfde geen definitieve plaats aan te wijzen. „Chef, het beste is eerst een verkenning uit te voeren met een of twee jagers. "

„Dat doen we, " besloot De Vos, „en ikzelf neem die taak op me. Basje, jij gaat met me mee. Hoor je me?"

„Chef, ik sta al klaar, " klonk het vanuit de keuken.

„Pierre en George nemen de tweede jager. We gaan meteen. Hans, zorg voor een koersopgave. Jij regelt ook de lancering. Prosper, geef Hans zo snel mogelijk een geschikt doel. Kan het binnen een halfuurtje?"

„Dat zal wel lukken, chef. "

Even later gingen de captain, Basje Goris, Pierre Hasslenbourg en George Minco met de achterste lift naar de hangar. In de kasten langs de wand hingen de speciale ruimtekostuums die tijdens een vlucht met de jagers moesten worden gedragen.

Nu voelde De Vos zich niet eenzaam in de grote kale hangar. Hij kon eindelijk iets doen! De mannen namen hun plaatsen in.

De jagers vlogen op atomaire motoren en boden plaats aan vier bemanningsleden. De toestellen waren voorzien van de meest moderne apparatuur en bewapening. Het waren verbeterde versies van de oude sloep, die zoveel goede diensten aan de Euro-5 had bewezen.

HOOFDSTUK 3

De planeet van de vrede

„We zijn gereed voor lancering, " meldde De Vos.

Het duurde nog even voordat Prosper de juiste koersgegevens had doorgegeven aan Hans Weiss. Via Marc Bonjour werden de gegevens ingevoerd in de boordcomputers van de twee jagers, nummer 1 en nummer 2.

„Lancering gaat plaatsvinden, " klonk de stem van Hans Weiss.

De brede deur van de hangar schoof open en de ruimte werd zichtbaar. Er klonk een luid gesis als gevolg van het ontsnappen van de aanwezige lucht. De jagers trilden onder het aanslaan van de motoren. Bij het bereiken van een bepaalde stuw-druk zouden de klampen, waarmee de jagers aan de bodem van de hangar verankerd waren, automatisch loslaten.

De Vos zette zich schrap. „Jager 1 gereed, " meldde hij.

Meteen daarna schoot het toestel naar voren. Door de aanzienlijke g-krachten werden De Vos en zijn maat Basje Goris met geweldige kracht in hun stoelen gedrukt. Maar dat was slechts even. De Vos gaf meer stuwing en liet het toestel een ruime boog beschrijven rondom de NE-5, wachtend tot ook de tweede jager zou zijn gelanceerd.

Het schip glinsterde in het licht van de ster. De planeet hing als een gigantische, groene bol in de donkere ruimte, het licht van de ster weerkaatsend.

De Vos zag de tweede jager uit de hangar te voorschijn komen. „Pierre, hoor je me? Over. "

„Captain, ontvangst optimaal. Ik neem mijn positie in achter jou. Daarna kunnen we gaan! Over. "

„Neem je positie in. Volg me. "

De Vos bemande de jager, die op de gegevens van de computer naar het aangegeven gebied op Cleopatra vloog. Pierre Hasslenbourg volgde op handbesturing. Alleen in tijd van nood zou ook hij gebruik maken van de computergegevens.

Spoedig kwamen de twee jagers in de aantrekkingskracht van de planeet. Alle gegevens die Prosper Debruijckere had verstrekt, klopten precies. In de vereiste hoek doken de twee toestellen de dampkring in, die de planeet omhulde.

De Vos had al verschillende malen een vreemde planeet bezocht, maar deze keer leek het een volkomen nieuwe ervaring. Het ging nu niet om een wetenschappelijk onderzoek. Hij was op zoek naar redding, redding voor zijn bemanning en voor zijn schip. Die redding moest op Cleopatra te vinden zijn. Daar ergens, op een van die groene continenten, moest zich de zender bevinden, die

door intelligente wezens werd bediend.

De jagers doken steeds verder de dampkring in. Automatisch werd snelheid geminderd. Op aanwijzing van De Vos kwam Pierre naast hem vliegen.

„Nog even en we kunnen details onderscheiden, " zei De Vos. „Ik geloof dat het oppervlak dichtbegroeid is. "

„Ja, " antwoordde Pierre enthousiast, „en ik zie ook rivieren. Rechts van ons, die kronkelende lijn... dat moet een rivier zijn. "

Even later kregen ze zekerheid dat de planeet over grote oppervlakten dichtbegroeid was. De Vos was razend benieuwd naar de soorten planten die ze zouden aantreffen en naar de andere vormen van leven. „Dalen tot driehonderd, " zei hij.

Vanuit de NE-5 kon elke manoeuvre worden gevolgd. De Vos minderde nog meer snelheid. Ze vlogen nu op een zodanige hoogte dat langzaam aan de details van de aanwezige begroeiing konden worden onderscheiden.

„Ongelooflijk!" liet Pierre Hasslenbourg zich ontvallen.

Vanaf driehonderd meter leek het een oerwoud, maar toen ze daalden tot vijftig meter zagen ze dat de beplanting beslist geen ondoordringbaar bos vormde.

Wat meteen opviel, was de enorme verscheidenheid aan planten. Geen enkele plant leek op de andere. Sommige hadden geweldige bladeren, andere waren bedekt met een fijn waas.

Ze ontdekten bomen die minstens twintig meter hoog waren en alleen op het topje een bosje bladeren droegen.

Tussen de begroeiing van het woud waren open plekken, meestal in de buurt van een meertje.

„Dat moet water zijn, " wees Basje. „Er is overal water. Zie je dat? En alles is groen. "

„Volgens mij is het bladgroen, " constateerde De Vos. „We zullen een kijkje gaan nemen. "

Hij koos een plekje uit dat aan de voet van een helling lag. De jagers konden loodrecht dalen. Zij aan zij hingen de twee toestellen op tien meter hoogte boven de begane grond.

„Ik ga eerst, " meldde De Vos. „We zullen eerst de bodem onderzoeken. " De ervaring had hem geleerd uiterst voorzichtig te zijn met de bodem van andere planeten. Maar de jager vond vaste grond en veerde zachtjes op zijn telescopische poten, toen hij door De Vos behoedzaam op de open plek werd neergezet.

Even keek De Vos om zich heen, speurend naar dierlijk leven, iets dat zich bewoog of schielijk wegdook. Maar hij zag niets wat daarop leek. Menselijk leven was helemaal niet te bekennen.

Hij drukte op de knop naast de linkerleuning van de zitting en met een zacht gesis schoof de deur in de zijkant van de jager open. Hij stapte uit zijn stoel, ging staan en keek vanachter de bescherming van zijn ruimtehelm om zich heen. „Pierre, je kunt komen, " meldde hij.

Ook de andere jager daalde en kwam neer op ongeveer twintig meter afstand van het eerste toestel.

Intussen maakte Basje Goris een analyse van de atmosfeer. De apparatuur die zich aan boord van elke jager bevond, vertelde hem dat de atmosfeer bestond uit een grote concentratie zuurstof en water. „Chef, volgens mij kunnen we gewoon ademen, " zei hij.

De Vos schudde het hoofd. Hij wilde geen risico nemen. Als eerste verliet hij de veilige beschutting van de jager. Voorzichtig zette hij voet op de planeet en testte de bodem. Even later liep hij over een zacht soort mos. Op zijn teken volgden de anderen.

Nooit tevoren hadden ze zo'n lieflijke, zo'n volkomen vredige omgeving gezien. Alles was groen, behalve de hemel die zich ook hier door de lichtbreking als een blauwe koepel aan de vier mannen vertoonde. Het groen en het blauw weerspiegelden zich in het water. Ook daarin groeiden planten. Bloemen of iets dat leek op bloesem waren nergens te bekennen.

„Vreemd, " vond Pierre.

Op aanwijzing van De Vos waren ook de anderen uit de jagers gekomen, met uitzondering van

Basje Goris die de radio bleef bemannen.

„Volgens mij plant de begroeiing zich voort door wortelstokken of door sporen, " zei Hans. Verwonderd bekeek hij de rijke plantengroei. Hij probeerde het aantal soorten te tellen, maar raakte de tel kwijt.

„De planten hebben zich op deze planeet enorm ontwikkeld, " was De Vos van mening. „Als ik om me heen kijk, zie ik alleen maar plantengroei. "

„Planten kunnen geen zender bouwen, " antwoordde Pierre zakelijk. „Of denk je dat deze planten een bepaalde vorm van intelligentie hebben ontwikkeld?"

De Vos zei niets. Het was mogelijk dat ze op een plek waren geland waar toevallig geen dierlijk of menselijk leven aanwezig was. De planeet was groot. „De zender moet zich ergens anders bevinden, " mompelde hij. „Het zal een heidens karwei zijn hem te vinden, tenzij hij opnieuw iets van zich laat horen. "

Peter de Vos werd op zijn wenken bediend, want geen vijf seconden na deze verzuchting klonk de opgewonden stem van Basje Goris: „Chef, Hans Weiss roept ons op! Ze hebben die radiozender opnieuw ontvangen! Hans zal ons laten horen wat die zender te vertellen heeft! Chef... kom gauw terug!"

De drie mannen haastten zich naar de jagers, ongemakkelijk lopend in hun ruimtepakken. De zwaartekracht op Cleopatra was ongeveer gelijk aan die op aarde.

„Hoor je hem al?" vroeg De Vos.

„Ja. Hij komt helder door! Verdraaid, chef... het is weer een Amerikaanse uitzending!"

De Vos hees zich naar binnen en zag dat ook Pierre Hasslenbourg en George Minco in hun jager stapten. De deur bleef open.

Uit het luidsprekertje klonk de vrolijke stem van een meisje met een onmiskenbaar Amerikaans accent: „Deze plaat draaien we op speciaal verzoek van Spencer Brady voor zijn verloofde in Connecticut, zojuist teruggekeerd uit de Pacific, waar hij heeft deelgenomen aan de strijd om Iwo Jima. Spencer en iedereen die op dit moment luistert: hier komt de glamorous cowboy met de fluwelen stem, Gene Autry, met zijn nieuwste song „Give me a horse and let me wander". "

De Vos en Basje keken elkaar eens verwonderd aan. Het duurde even voordat de stem van Hans Weiss doorkwam: „Horen jullie hem? Weet je wel wie daar zingt?"

„We horen hem prima, " antwoordde De Vos. Hij praatte niet gehaast. Het zou even duren voordat zijn woorden in de NE-5 werden opgevangen in verband met de enorme afstand. „Gene Autry... wie mag dat wel zijn?"

Basje Goris wist het antwoord: „Dat was een saloncowboy in een prachtig kostuum, die altijd heel zoetsappige liedjes zong. Maar hij is al jaren dood. Hoe kunnen ze nou zeggen dat hij zijn nieuwste song ten gehore brengt?"

De Vos had daar wel een idee over, evenals Hans Weiss.

Maar ze kregen geen tijd om over dat probleem van gedachten te wisselen, want opnieuw klonk de stem van Hans Weiss: „Peter... we hebben de zender opnieuw kunnen lokaliseren. "

„Prima, " antwoordde De Vos. „Ik begon al een beetje te wanhopen. Het is onbegonnen werk deze planeet geheel te gaan onderzoeken. "

„Je praat voor je beurt, " luidde het antwoord. „De zender bevindt zich niet op de planeet Cleopatra maar op een andere planeet, de tweede planeet van dit stelsel. Er is geen twijfel mogelijk. De zender bevindt zich op de tweede planeet. Jullie zitten op de verkeerde plaats. "

Tientallen vragen kwamen bij De Vos op, maar hij liet die voorlopig voor wat ze waren. Pierre had het bericht ook gehoord en maakte zich al klaar voor het vertrek.

„We komen meteen terug, " zei De Vos. „Maak het schip klaar voor de reis naar die andere planeet. Als ik terug ben, zullen we nader overleg plegen. "

Hij had nog wat watermonsters mee willen nemen voor onderzoek in de NE-5, maar dat had nu weinig zin meer. Hij gaf het bevel om op te stijgen. Nog één keer keek hij om zich heen, naar de vredige planeet met de fantastische plantengroei, die een schitterende leefomgeving bood maar waarop het echte leven nooit tot ontwikkeling was gekomen.

Basje scheen zijn gedachten te raden, want hij zei: „Chef, jammer dat we de planeet van de vrede moeten verlaten. Zo mogen we Cleopatra toch wel noemen, nietwaar, chef?"

„Ja, " antwoordde De Vos met een vleugje spijt in zijn stem. „We moeten gaan, Bas. Deur sluiten. "

De terugtocht nam geruime tijd in beslag. Basje hield de glinsterende bol, zoals Cleopatra zich nu aan hem vertoonde, zolang mogelijk in het oog. Waarschijnlijk zouden ze Cleopatra nooit meer zien.

„Maar ja, " verzuchtte hij, „hoe mooi hij ook is, hij haalt het niet bij onze eigen aarde. "

De rest van de bemanning had ongeduldig zitten wachten op hun terugkeer. Toen de twee jagers hun positie innamen om weer aan boord te worden genomen, was iedereen opgelucht. Elk uur dat ze langer dan noodzakelijk stil in de ruimte bleven hangen, was verloren tijd. Iedereen wilde terug naar huis, naar moeder aarde.

De Vos gaf tegenstuwing toen hij zijn jager naar de geopende muil van de hangar stuurde. De snelheid was niettemin nog zo hoog dat een magnetische reminstallatie in de hangar nodig was om het toestel tot stilstand te brengen.

Pierre en George waren al eerder binnengekomen. Zodra de kleppen van de hangar zich hadden gesloten en de druk op normale intensiteit was gebracht, stapten ze uit. Pietro Germani en Manfred Blohm snelden toe om de jagers goed te verankeren in de klampen.

De Vos en Pierre begaven zich meteen naar de commandokamer. Ze namen niet eens de moeite hun ruimtekostuums in de hangar uit te trekken.

Hans Weiss ontving hen in de navigatieruimte.

Het eerste dat De Vos vroeg, was: „Ben je absoluut zeker van je zaak?"

„Jawel, Peter. We hebben de zender zelfs vrij nauwkeurig kunnen lokaliseren. Hij staat echt op die andere planeet. "

„Maar we dachten dat op die andere planeet geen leven mogelijk zou zijn?"

„Dat was een veronderstelling. We hebben in elk geval wel kunnen constateren dat er water aanwezig is, al is het niet veel. Naar de samenstelling van de atmosfeer hebben we nog geen echt onderzoek gedaan. "

„We weten wel dat het een dode planeet moet zijn, " zei De Vos, die intussen zijn ruimtepak uittrok.

„We weten dat het een dode steenklomp is, " antwoorde Hans Weiss. „Maar ook op een dode steenklomp kan intelligent leven mogelijk zijn. We weten niet wat voor soort leven zich op die steenklomp kan hebben ontwikkeld. Als we die zender willen opsporen, moeten we naar Arban. "

„Arban?"

„Zo hebben we die planeet gemakshalve genoemd. Arban is een mythologische figuur uit de sagen van de Noormannen, een koning die in een koude steenklomp veranderde. "

„Mij best, " vond De Vos. „Welke naam die planeet ook heeft, wij gaan erheen. We moeten die zender opsporen en als we degenen die de zender hebben gebouwd, kunnen vinden dan mogen we onszelf feliciteren. Ik ga naar de brug. Ik neem aan dat jullie intussen een koers hebben uitgezet?"

„Die is al geprogrammeerd, " zei Prosper Debruijckere.

„Schitterend. Waar wachten we nog op? We starten. Op naar Arban!"

HOOFDSTUK 4

De tegenpool van Cleopatra

Het eerste dat ze ontdekten, was dat Arban een ellipsvormige baan om de gele ster beschreef en dat die de baan van Cleopatra kruiste.

„Soms staat Arban dus dichter bij de ster dan Cleopatra, " constateerde Prosper. „De temperatuurswisselingen moeten enorm zijn. "

„Is er daardoor geen leven mogelijk?" vroeg Jef vanaf de brug.

„De natuur past zich niet aan het leven aan, maar het leven aan de natuur, " antwoordde Hans Weiss. „Het is altijd de vraag over wat voor soort leven je praat. "

Spoedig kregen ze nadere gegevens over de atmosfeer die Arban omringde. Tot ieders verbazing bleek ook deze atmosfeer veel zuurstof te bevatten. Water was er weinig te vinden. Van plantengroei of iets dat daarop leek, was geen spoortje te ontdekken.

Intussen keek iedereen naar het scherm waarop de planeet te zien was. Vanaf de brug kon hij met het blote oog worden waargenomen, een wazig glanzende bol die vanaf deze afstand leek op de aardse maan.

„Volgens mij is daar niet veel te beleven, " constateerde Basje Goris, die een kijkje kwam nemen

op de brug.

„Toch moet die zender daar ergens staan, " zei Jef. „We weten zelfs waar we hem ongeveer moeten zoeken. Zie je die donkere vlek in de buurt van de evenaar, midden op de planeet, iets rechts van die lichtere strepen? Daar moet hij staan. "

„Waarom laat hij zich nu niet meer horen?" vroeg Basje. „Ik houd wel van die ouderwetse muziek. "

„Geduld, jongen. Hij komt wel weer terug. "

Jef Devoort bleek gelijk te hebben. De omtrek van de planeet besloeg reeds driekwart van het grote scherm op de brug toen er opeens weer klanken uit de luidsprekers kwamen,

„Daar is hij!" riep Pietro Germani vanuit de radiokamer.

Wat ze hoorden, was een wirwar van geluiden, een soort sirene die loeide en gilde, een krakend geluid en doffe dreunen alsof een snelvuurkanon werd afgeschoten. Plotseling hield de herrie op en klonk een gezoem, dat steeds aanzwol en dan weer afzwakte. Een minuut later begon de sirene weer te gillen.

„Wat moeten we daar nou van denken?" vroeg Jef.

„Geen idee, " mompelde Prosper, „maar het geeft ons wel de kans de plaats van die zender nauwkeurig te bepalen. "

Toen de NE-5 een parkeerbaan om de planeet innam, was de zender allang weer verstomd, maar Prosper kon nu tot op twintig kilometer nauwkeurig de plek aangeven waar de zendmast moest staan. Ook kon men in de NE-5 nu een vrij goed beeld krijgen van Arban.

„Niet erg gastvrij, " zei De Vos. „Geef mij Cleopatra maar. "

Het oppervlak van de planeet was egaal. Er waren geen gebergten te onderscheiden. Ook kraters waren er niet te vinden. De hele planeet leek te bestaan uit steenachtig woestijngebied met weinig water dat vermoedelijk door het gesteente werd vastgehouden. De atmosfeer was nagenoeg gelijk aan die van Cleopatra.

„Toch is er geen plantengroei tot ontwikkeling gekomen, " meende Hans Weiss.

Prosper kwam aanlopen met een computeruitdraai en wees op enkele pieken in de daarop geprinte curve. „Kijk, chef... die pieken wijzen op een temperatuurverhoging. Dat kan misschien een aanwijzing zijn dat er leven aanwezig is. De zender bevindt zich in dat gebied. "

„Kan het een stad of iets dergelijks zijn?" vroeg De Vos.

„Ja, dat zou kunnen. Maar de aanwezigheid van een goede atmosfeer wil niet zeggen dat er zich ook leven moet hebben ontwikkeld. Die zender kan zijn geplaatst door bezoekers van andere planeten. Misschien zijn wij niet de eersten. "

„Als we meer willen weten, zullen we er een kijkje moeten gaan nemen, " constateerde De Vos.

„De jagers klaarmaken?" vroeg Hans.

„Ja. Het lijkt me beter dat we niet met het schip de dampkring ingaan. Ik vertrouw de zaak niet helemaal. Misschien hebben ze ons daarginds ai ontdekt en beschouwen ze ons als vijanden. "

„Waarom denk je dat?" vroeg Hans.

„Omdat ze zich op geen enkele wijze kenbaar maken. Als ze een goede radiozender kunnen bouwen, hebben ze waarschijnlijk ook de apparatuur om een ruimteschip te onderscheppen. "

„Dat hoeft helemaal niet samen te gaan, " meende Hans.

„Nee, maar ik neem geen risico's. Het is best mogelijk dat ze zich schuilhouden en dat ze ons in een hinderlaag liggen op te wachten. "

Gespannen keken ze vanaf de brug naar beneden. De boordcamera's werden gericht en spoedig kon men op het grote scherm in de commandokamer zien wat Arban te bieden had. Aanvankelijk zag men alleen maar enorme steenvlakten, bezaaid met rotsblokken. Hier en daar zaten enorme scheuren in het oppervlak.

Aan de hand van de computeruitdraai zocht Prosper naar een plek die hoger van temperatuur was dan de rest. „Chef, we moeten afzwenken naar rechts om een van die gebieden te bereiken.

Ik zal de juiste koers geven. "

De camera's werden nu naar rechts gericht. Al snel kregen ze in de gaten wat de gebieden met de hogere temperaturen precies betekenden.

„Daar!" riep Jef Devoort. „Zie je dat, chef? Aan de horizon!"

„We hebben een van de gebieden in de peiling, " meldde Prosper.

De Vos vervolgde: „Wij ook, Prosper... het is een stad! Er is geen vergissing mogelijk! Een grote stad!"

Tegelijkertijd meldde Basje Goris, die bij het controlescherm van een van de camera's zat: „Chef, er is beweging! Ik kan nog verder uitvergroten!"

„Goed, Bas!"

De Vos liep naar de commandokamer, waar Hans Weiss al voor het scherm stond. Op dat moment kregen ze een beeld van de achterste camera, zonder uitvergroting.

Ze zagen een merkwaardige plattegrond van iets dat onmiskenbaar een stad was: rechte, elkaar kruisende lijnen die vierkanten en gelijk-benige driehoeken vormden. Op sommige plekken, waar veel lijnen samenkwamen, kon men duidelijk grote open velden of pleinen onderscheiden.

„Verdraaid... dat lijkt veel op de plattegrond van een moderne Amerikaanse stad, " zei De Vos.

„Die lijnen en die vlekken... Zie je de lijnen die vanuit de stad uitwaaieren? Dat zouden verbindingswegen met andere steden kunnen zijn, spoorlijnen misschien. Hans, ik ben er zeker van dat we te maken hebben met een stad, gebouwd door redelijk denkende wezens. "

„Ja, dat staat voor mij nu ook vast. Peter, kijk eens naar die dikke, lichte verbindingslijn. Volgens mij voert die regelrecht naar een andere stad. "

„Je hebt gelijk! Het zijn verbindingswegen tussen steden. Er moeten er nog veel meer te vinden zijn op deze planeet. Basje, waar blijft die uitvergroting?"

„Komt eraan, chef, komt eraan. Je kijkt je ogen uit, chef!" Basje Goris liet het beeld langzaam groter worden.

„Allemachtig... zie je dat?" stamelde Hans Weiss. Hij was onder de indruk.

Het vergrote beeld maakte hun duidelijk dat de lijnen inderdaad werden gevormd door straten, verbindingswegen, spoorlijnen of iets dergelijks, die kaarsrecht door de bebouwing waren gelegd. De gebouwen waren vrij laag en kennelijk opgetrokken uit licht, glanzend metaal.

Maar dat was niet het opmerkelijkste. Op de wegen krioelde het van het verkeer. Alles scheen te bewegen. Het was net een mierenhoop.

„Een levende stad!" zei De Vos stomverbaasd.

Neem je alles op?"

„De recorders lopen, chef. Ik geef een verdere uitvergroting. "

Nu konden ze de verschillende voertuigen goed onderscheiden. Ze leken slechts vaag op voertuigen zoals de bewoners van de aarde die hadden ontwikkeld. Van stroomlijning was geen sprake. Elk voertuig scheen zich glijdend over de wegen voort te spoeden. Zonder uitzondering waren ze voorzien van vreemde uitsteeksels.

Dwars over de stad waren talrijke hangende rails aangebracht waaraan honderden gondels hingen, die zich van het ene punt naar het andere bewogen. De kaarsrechte verbindingswegen tussen de stad en andere bewoonde gebieden waren onmiskenbaar rails, waarover zich lange slierten voertuigen voortspoedden. Geen enkel voertuig had wielen.

De Vos en Hans Weiss keken stomverbaasd toe. Ze zagen dat veel voertuigen verdwenen in reusachtige metalen complexen, vierkante bouwsels zonder ramen. Aan de andere kant van deze bouwsels kwamen andere voertuigen weer te voorschijn.

De Vos stelde elk bemanningslid in de gelegenheid een kijkje in de commandokamer te komen nemen. Er werden kreten van verbazing geslaakt.

„Misschien wordt elk voertuig voortbewogen door magnetische kracht, " opperde Pierre Hasslenbourg. „Er zijn een heleboel soorten, liet is net alsof geen enkel voertuig op een ander lijkt, maar als je goed kijkt, kom je toch diverse soorten tegen, die waarschijnlijk uit dezelfde fabriek komen. "

„Wat denk je, chef?" vroeg Basje die ook een kijkje kwam nemen. „Zouden de lui in die dingen ons op weg naar de aarde kunnen helpen? Zo te zien zijn het geen domme jongens. Om zoiets te kunnen fabriceren, moet je meer in je mars hebben dan een stel apehersens. "

„Ik weet het niet, " antwoordde De Vos. „Maar dat zullen we nu erg gauw te weten komen. We gaan met twee jagers een bezoek brengen aan die stad. "

„Kijk!" riep Manfred Blohm, die met Basje was meegekomen. „Dat is een vliegtuig! Het vliegt!"

Manfred had gelijk. Ze zagen een soort vliegende vleugel. Hij vloog laag over de stad en wierp een scherpe schaduw op de bebouwing.

„Hij vliegt van de stad weg, " constateerde Basje. „De snelheid is niet hoog. Ik schat dat hij ook maar veertig of vijftig meter boven de grond vliegt. Waarom stijgt hij niet?"

De vliegende vleugel verdween in de verte, maar meteen daarna dook een tweede toestel op, dat in alles leek op het eerste.

„Houd dat ding eens goed in het oog, " zei De

Vos. „Let op of hij landt. "

Nergens was iets te bekennen dat leek op een vliegveld. Toch daalde het toestel. Ze zagen dat het neerstreek op een lange baan die eindigde in een groot bouwsel, waarschijnlijk een hangar of misschien wel een stationsgebouw.

„Hij glijdt naar binnen, " merkte Basje op. „Chef... wanneer gaan we een kijkje nemen? Ik sta te popelen, chef! Waar wachten we nog op?"

„Ik wacht op het eerste teken van echt leven, " antwoordde De Vos. „We zien beweging genoeg, maar van inzittenden heb ik nog geen spoortje kunnen ontdekken!"

„Misschien durven ze niet naar buiten te komen, " veronderstelde Manfred.

Basje begon spottend te grijnzen, maar Hans Weiss zei: „Manfred kan gelijk hebben. Het is mogelijk dat de bewoners van die planeet zich niet in hun atmosfeer kunnen begeven, omdat die voor hen dodelijk kan zijn. "

„Hoe is dat dan mogelijk?" vroeg Basje. „Die mensen hebben zich toch ontwikkeld dank zij die atmosfeer? Dat heb ik tenminste van jou geleerd!"

„Ja, ja, maar ze kunnen zich van die atmosfeer hebben vervreemd. Misschien hebben ze met die machines de atmosfeer zelfs vergiftigd. En je kunt beter nog niet praten over „mensen". Wie weet wat voor leven we op Arban aantreffen. "

„Zeer merkwaardig, " zei De Vos, die zich eindelijk van het scherm losmaakte, „zeer merkwaardig. We gaan nu op onderzoek uit. Basje en ik nemen weer de eerste jager, Pierre en George de tweede. Hans, zorg voor de lancering. Alles verloopt op dezelfde wijze als de lancering naar Cleopatra. "

„Over tien minuten kun je vertrekken, " antwoordde Hans Weiss. „Ik zou zelf graag meegaan, als... "

„Nee, jij neemt het commando over. Basje, kom mee. "

Pierre Hasslenbourg en George Minco hadden het bevel gehoord en waren nog eerder in de hangar dan De Vos zelf. Pietro Germani was er ook om de vier mannen te helpen met het aantrekken van de ruimtekostuums. De Vos had daar om gevraagd teneinde sneller te kunnen vertrekken.

Pierre en George zaten al in de jager en Pierre sloot de deur. Pietro zwaaide even, hoewel hij het tweetal nu niet meer kon zien. De cockpit-koe-pels van de jagers waren voorzien van een gouden, spiegelende laag die alleen van binnen uit doorzichtig was en alle schadelijke straling weerkaatste.

De Vos hees zich juist omhoog, toen ineens een vrolijk muziekje door de luidspreker klonk, een onvervalste, ouderwetse aardse wals!

Meteen hoorden ze daardoorheen de stem van

Gino Cardinale: „Een zender! Een zender die op Arban staat!"

„Is het diezelfde zender?" vroeg De Vos. „Kun je hem nu precies lokaliseren? Hij moet ergens in de stad beneden ons staan. "

„Nee, chef, het is een andere zender. Ik denk dat hij in die andere stad staat! Ze hebben verschillende radiozenders!"

Er kwam geen eind aan de wals.

„Oké, Gino, ik denk dat we gauw kunnen vertellen wat de bedoeling van die zenders is. Hans, we zijn klaar voor vertrek. "

Alles verliep net zoals toen de jagers werden gelanceerd voor hun reis naar Cleopatra. Deze keer bevonden zij zich al heel vlug na de lancering in de dampkring en werd de snelheid beperkt. Van het begin af aan hadden ze het doel van hun reis in het oog. De dampkring werd snel doorkruist zonder dat de temperatuur al te zeer opliep. In een grote boog naderden ze de stad, die ze nu met het blote oog konden zien.

„Hebben we al een naam voor die plaats?" vroeg Basje. „Hij lijkt een beetje op Los Angeles, zou ik zeggen. Wat is die stad uitgestrekt! Merkwaardig dat je geen hoogbouw ziet. En wat glanzen die gebouwen. "

„Ze zijn opgetrokken uit metaal, " antwoordde De Vos.

Het licht van de gele ster werd duizendvoudig door de gebouwen weerkaatst. Naarmate de jagers lager kwamen, zagen de inzittenden steeds meer felle lichtflitsen, die telkens van richting veranderden en werden veroorzaakt door het bewegende verkeer.

Met een snelheid van slechts tweehonderd kilometer per uur vlogen de twee jagers even later in grote cirkels over de stad. Basje kon zijn verbazing niet onderdrukken. De hele stad scheen te bewegen. De hoeveelheid verkeer op de rechte banen was enorm. Basje zat constant te praten en zijn woorden werden opgevangen in de NE-5, waar iedereen met spanning zat te luisteren.

„We kunnen elk voertuig onderscheiden. Alles verloopt zo ordelijk dat je je ogen niet kunt geloven. Nergens zie je opstoppingen! Het is net alsof alles automatisch verloopt. Daaraan kunnen ze op aarde een voorbeeld nemen! Ongelooflijk. Ik zie daar verderop een groot knooppunt. Allerlei banen lopen over elkaar heen en het is net alsof over elke baan een stroom mieren voortkruipt. Er moeten miljoenen inwoners zijn. We vliegen nu over dat knooppunt heen en daarginds ligt weer een ander en... We naderen nu een station. Ja, dat moet een station zijn. Er rijdt een trein, wel zestig wagons, net een grote rups. Hij verdwijnt nu in dat gebouw. We kunnen hem niet meer zien, maar daarginds heb je weer een andere trein. Ik zal proberen... hé... daar heb je zo'n vliegende vleugel! Een vliegtuig, pal beneden ons. Dat toestel moet te voorschijn zijn gekomen uit een hangar. Rechts van ons ligt een aantal langgerekte gebouwen die misschien dienen als berging voor vliegtuigen. De captain gaat die vliegende vleugel achterna!"

De Vos bracht zijn jager in de richting van de vliegende vleugel. Pierre kreeg opdracht te volgen.

„We gaan aan weerskanten van dat toestel vliegen, " zei De Vos.

„Daarvoor moeten we hoogte minderen, chef. Dat ding vliegt niet hoger dan vijftig of zestig meter. Het wordt een beetje gevaarlijk, chef. "

„De gebouwen zijn niet hoog. Volg me. "

Ze gaven een woordelijk verslag van hun belevenissen, zodat iedereen in de NE-5 op de hoogte bleef. Snel haalden ze de vliegende vleugel in, die weinig snelheid maakte, hoogstens tweehonderd kilometer per uur. Hij hield een rechte koers aan. Schuin boven het merkwaardige toestel volgden de jagers.

„Dat ding heeft geen ramen, " merkte Basje op. „Het is volkomen glad, behalve die uitsteeksels op de cockpit. Kunnen dat antennes zijn?"

„Dat zou kunnen, " antwoordde De Vos. „Zelfs voor de piloten zijn geen ramen aangebracht. Ze vliegen op hun instrumenten. "

„Jammer dat we de inzittenden niet kunnen zien, chef. Er moeten toch passagiers in dat toestel zitten?"

De Vos nam nog even de tijd om de vliegende vleugel goed te bestuderen, maar veel wijzer werd hij niet. Vanuit het vreemde toestel werd geen enkel teken gegeven. Toen ze boven het woestijnachtige buitengebied vlogen, gaf De Vos opdracht naar de stad terug te keren. De vliegende vleugel behield zijn koers, op weg naar een andere stad.

„We zien nergens boten of iets dergelijks, " liet Basje Goris zich weer horen.

„Allicht niet, " zei De Vos. „Er is nergens water, laat staan rivieren of kanalen. Pierre, we gaan dalen. We moeten een plekje zoeken waar we de jagers neer kunnen zetten. "

Dat was geen moeilijke opgave. Weliswaar waren de straten en wegen vol voertuigen, maar de pleinen op diverse punten in de stad, die door de wegen werden omsloten, lagen er leeg en verlaten bij.

„We nemen dat grote plein, rechts van ons, naast die brede spoorweg of wat het dan ook mag zijn. Het is zeer ruim. We gaan erboven hangen, Pierre. Volg me. "

De snelheid werd gereduceerd tot bijna nul. Vlak boven het plein, op een hoogte van tien meter, kwamen de jagers stil te hangen in de atmosfeer.

Beneden hen ging het verkeer zijn gewone gang. Niets wees erop dat men enige aandacht schonk aan de twee toestellen die boven het plein hingen en voor de bewoners van Arban toch een merkwaardig gezicht moesten opleveren...

„Dalen, " commandeerde De Vos. „Ik ga eerst. Pierre, jij volgt als ik het zeg. "

Zacht verend kwam de eerste jager neer op het plein, dat bleek te bestaan uit lange stroken steen die van elkaar waren gescheiden door brede metalen banden. Er gebeurde niets. De Vos waagde het niet de deur al te openen. Hij hield zich gereed om meteen weer op te stijgen.

Maar niets wees erop dat ze in alle haast een goed heenkomen zouden moeten zoeken. Rondom het plein ging het verkeer zijn gewone gang. Twee rijen dik bewogen de voertuigen zich om het plein heen, dat een reusachtige rotonde leek. Kleine, vierkante gondels met afgeplatte uiteinden gleden langs grote gevaarten met lange uitsteeksels op het dak. En dat alles scheen auto-matisch te gebeuren, zonder dat er een mensenhand aan te pas kwam.

Vanuit de jager probeerde De Vos een blik te werpen in de voertuigen, maar dat was onmogelijk. Wel zag hij dat in verschillende voertuigen ramen waren aangebracht, maar omdat in de cabines kennelijk geen lichten brandden, was het onmogelijk iets van het inwendige te zien.

„Pierre, je kunt komen, " zei De Vos;

Ook de tweede jager landde nu zacht verend op het plein.

George Minco liet zich horen. „Chef... dit bevalt me niet. Ik zie nergens levende wezens. Er zouden toch levende wezens moeten lopen langs die huizen of wat het dan ook zijn mogen. Achter de ramen van die gebouwen zou je toch beweging moeten zien. En waarom komt er niemand naar ons toe? In onze eigen wereld zouden we allang een paar politiepatrouilles op ons dak hebben gekregen. "

De Vos en Basje zaten om zich heen te kijken. Inderdaad waren de meeste gebouwen voorzien van grote ramen van glas of doorschijnende kunststof. Niets wees er evenwel op dat die gebouwen werden bewoond.

„En toch moeten ze die huizen hebben gebouwd om erin te wonen, " meende Basje. „Zo'n stad bouw je niet voor je lol. "

„Trek je conclusies niet te snel, " antwoordde De Vos. „Je weet niet met wat voor soort intelligent leven je te maken hebt. Misschien bouwen ze op deze planeet zo'n stad wèl voor hun lol. " Hij nam weer contact op met de NE-5, vertelde in het kort nog eens wat ze zagen en wilde juist melden dat ze zouden uitstappen, toen hij twee sigaarvormige voertuigen in het oog kreeg. Zij kwamen uit de verkeersstroom te voorschijn en gleden het plein op.

„Hans, we krijgen bezoek, " meldde hij. „Twee voertuigen komen naar ons toe. Ze glijden heel langzaam over het plein. Volgens mij werken ze op een soortgelijk principe als onze jagers, wanneer het afstotingsmechanisme in werking is. Ze glijden op een magnetisch veld. "

„Wees voorzichtig, " waarschuwde Hans Weiss. „Kun je de inzittenden zien?"

„Nee. De rompen van die dingen zijn niet voorzien van ramen of koepels. Ik zie wel iets dat op een deur lijkt, maar ik kan niet zien of ze zijn bemand. "

„Ik geloof dat ze ons een bekeuring komen geven wegens fout parkeren, " liet George Minco zich horen.

Pierre zei: „Ik zou geen grapjes maken. Die dingen lijken me gevaarlijk, chef. Moeten we de ionisatiekanonnen gebruiken als blijkt dat ze kwaad in de zin hebben?"

„We houden onze kanonnen gereed, " antwoordde De Vos, „maar alleen in uiterste noodzaak zullen we er gebruik van maken. We zijn niet hierheen gekomen om de hele zaak aan flarden te schieten. "

„Het lijken me patrouillevoertuigen, " meende Basje.

„Ja, " antwoordde De Vos. „Ze komen poolshoogte nemen, dat is wel duidelijk. "

De patrouillevaartuigen hingen op een meter hoogte op een afstand van vijftien meter doodstil boven het plein.

„Chef, ik krijg een echo!" riep Basje, met een blik op het instrumentenpaneel. „Ze betasten ons met radar, denk ik, een krachtige bron!"

De Vos keek ook en knikte. De jagers werden blijkbaar aan een onderzoek onderworpen. Ineens kwam er weer beweging in de twee vaartuigen. Ze cirkelden langzaam om de jagers heen.

„Chef, ik ontvang nog steeds radarsignalen, " meldde Basje.

„Moeten wij ook in beweging komen?" vroeg Pierre. „Dit gedoe bevalt me niet. Zolang we aan de grond staan, kunnen we weinig doen om ons te verdedigen. "

„We blijven staan, " antwoordde De Vos. „We laten zien dat we geen kwaad in de zin hebben. "

Weer bleven de patrouillevaartuigen stil boven het plein hangen op precies dezelfde plaats waar ze even tevoren hun observatieplek hadden gekozen. Na enkele minuten kwamen ze opnieuw in beweging. Ze keerden, gleden terug naar de ver-keersbaan en mengden zich tussen de andere voertuigen.

„Pff... ze zijn weg, " verzuchtte Basje. „Zo te zien kunnen we hun goedkeuring wegdragen. Maar snappen jullie waarom ze geen enkel teken hebben gegeven om het ons kenbaar te maken?"

De Vos schudde zijn hoofd. Opnieuw bekeek hij de voertuigen die zich in grote aantallen om het plein bewogen. Hij gebruikte zijn verrekijker om de details beter te kunnen bestuderen.

Pierre deed hetzelfde. „Ik kan heel wat verschillende soorten onderscheiden, " zei hij. „Maar ik zie geen enkel opschrift of herkenningsteken of iets dat lijkt op letters of cijfers. Die lui moeten toch een bepaalde vorm van letters of andere tekens kennen!"

Hans Weiss liet zich weer horen vanuit de NE-5. „Wat zijn jullie van plan? Gaan jullie de jagers verlaten om eens wat beter poolshoogte te kunnen nemen?"

„Ja, dat is het enige dat we kunnen doen, " antwoordde De Vos. „Hoor je de zender uit die andere stad nog steeds?"

„Nee, hij is plotseling verdwenen. En de zender die zich moet bevinden in de stad waar jullie zijn, laat zich evenmin horen. "

„We gaan het proberen, " antwoordde De Vos. „Basje, open de deur. Pierre en George, jullie blijven nog even binnen. "

Ze hielden hun ruimtepakken aan. De deur schoof geruisloos open. De binnendruk in de cabine bleek nagenoeg gelijk te zijn aan de buiten-druk.

De Vos ging heel voorzichtig te werk. Na zich ervan te hebben overtuigd dat vanuit de verkeersstroom geen aandacht werd geschonken aan de geopende deur, maakte hij zijn veiligheidsriemen los en stond op.

Hij stond rechtop in de cabine. Er gebeurde niets. Het verkeer ging zijn gewone gang. Het viel De Vos op hoe stil het was, ondanks de duizenden vervoersmiddelen die zich over de verkeersbanen spoedden. „Spookachtig, " vond hij.

„Ja, " antwoordde Basje Goris. „Kan ik ook overeind komen, chef?"

„Ja. Jij gaat als eerste uit de jager. Pierre... jij volgt. Ik blijf in de jager. Datzelfde geldt voor George. "

Hij zag dat ook de deur van de tweede jager zich opende en dat Pierre Hasslenbourg zich uit het toestel verhief.

„Ik ga, " zei Basje. Onhandig kroop hij langs het laddertje van de jager naar beneden, gehinderd door zijn ruimtepak. Als eerste betrad hij de planeet Arban en stond wat onwennig om zich heen te kijken. Langzaam liep hij naar de andere jager. De Vos hield intussen van seconde tot seconde de bemanning in de NE-5 op de hoogte.

Ook Pierre Hasslenbourg kroop nu uit zijn jager. Even later stond hij naast Basje. „Chef, we lopen naar de verkeersbaan, " meldde hij.

„Oké. Ik ben benieuwd of ze je nu opmerken. Als ik die twee patrouillevoertuigen weer in het oog krijg, zal ik je waarschuwen. Het lijkt me beter uit de buurt van die dingen te blijven. "

Langzaam, door niets of niemand gehinderd, liepen Pierre en Basje over het grote plein naar de dichtstbijzijnde verkeersbaan. waarover de voertuigen in lange rijen voortgleden.

Aan de rand van de baan bleef het tweetal nieuwsgierig staan, trachtend een blik in de voertuigen te werpen. Maar dat was onmogelijk, hoewel de dingen op slechts twee meter afstand zoemend langs hen heen gleden. Soms was er een klein hiaat in de stroom.

„Kunnen we oversteken, chef?" vroeg Pierre. „Als we die gebouwen willen bekijken, zullen we aan de andere kant van de baan moeten zijn. "

„Ga je gang, " antwoordde De Vos.

„Even wachten nog. Dadelijk is er een ruimte van tien meter. Dat is voldoende. "

„Succes, " zei De Vos.

Pierre Hasslenbourg en Basje Goris zetten voet op de verkeersbaan en probeerden zo snel mogelijk over te steken.

HOOFDSTUK 5

De dreiging van Arban

Aanvankelijk gebeurde er niets.

Met grote stappen liepen de twee mannen zo vlug mogelijk dwars over de baan. Ze zagen dat in de lengterichting drie strips in de baan waren aangebracht, kennelijk met de bedoeling om het verkeer te leiden. Het leek erop dat geen van de voertuigen enige aandacht aan hen schonk.

Toen brak opeens de hel los.

Het eerste voertuig van de volgende rij die naderbij kwam, was Basje tot op enkele meters genaderd en die sprong snel naar voren, toen de stilte ineens werd verstoord door een heidense herrie.

Eerst klonk een hoge gil, als een enorme stoomfluit. Basje zag dat het voertuig tot stilstand kwam. Meteen daarna klonk overal gegil. Het leek alsof tientallen sirenes in werking kwamen. Alle verkeersstromen kwamen tot stilstand. Pierre zag dat twee voertuigen met elkaar in aanraking kwamen. Een ervan stond plotseling dwars op de baan.

„Doorlopen!" riep Peter. „Rennen!"

Ze liepen verder in de richting van de gebouwen waar ze zich hopelijk konden verbergen. Wat er precies gaande was, begrepen ze nog niet, maar ze snapten wel dat het niet veel goeds kon betekenen.

„Chef... heb je gezien wat er gebeurde?" riep Basje.

„Ja. Jullie hebben het verkeer verstoord. Kijk of je in een van die gebouwen kunt komen. Als er iets fataals dreigt te gebeuren kun je je daarin verbergen. Als het nodig is, zullen wij je dekking geven. We blijven niet aan de grond staan. Hou steeds contact met ons. "

De twee jagers kwamen los van het plein en bleven op een meter hoogte hangen. Op deze wijze kon makkelijk worden gemanoeuvreerd en dat was nodig om Basje Goris en Pierre Hasslenbourg steun te kunnen geven.

Vanuit de cockpit kreeg De Vos twee zeer bijzondere voertuigen in het oog, twee zwevende gevaarten die aan de bodem voorzien waren van enorme klauwen. Ze leken op reusachtige pelikanen die hun poten lieten hangen.

„Pierre... Bas, rechts van jullie naderen twee voorwerpen die sterk afwijken van de andere voertuigen. Probeer ze in het oog te houden. Zorg eerst voor een goede dekking. "

Het lawaai hield aan, terwijl Basje en Pierre de andere kant van de verkeersbaan bereikten. Ze liepen naar het gebouw op een hoek, met grote toegangspoorten.

Ze kwamen in een geweldige ruimte. Alles was van metaal. Het leek een warenhuis, maar dan van het ongezelligste soort.

Basje zag een roltrap. Verder waren er talrijke rolbanden. Alles was in werking, maar schijnbaar zonder enig doel, want op de roltrappen was niemand te zien en de voortrollende banden waren leeg. Boven hun hoofden waren lange, kronkelende rails aangebracht, waarlangs kleine gondel-tjes voortgleden. Het geheel werd verlicht door lichtbronnen die niet te zien waren.

„Asjemenou, " zei Basje. „Wat moet dit voorstellen? Een fabriekshal of een doe-het-zelf-zaak?"

„Naar boven, " antwoordde Pierre. „Dan hebben we een beter uitzicht. Ik wil weten wat daar gebeurt. "

Ze maakten gebruik van een van de roltrappen, die hen naar boven bracht. De eerste verdieping bood hetzelfde beeld als de begane grond. Alles was in beweging, maar nergens kraste of piepte het. Over een soort balustrade konden ze naar de voorzijde van het gebouw lopen, waar enkele ramen waren, niet voorzien van glas of iets dergelijks.

Basje liep achter Pierre aan, in de veronderstelling dat elk moment een of andere vreemde figuur kon opduiken, die zou vragen wat ze hier uitvoerden. Maar geen levende ziel liet zich zien.

„Kijk, " zei Pierre, „die dingen met die hangende poten... dat lijken wel takelwagens. "

Ze zagen dat de twee voertuigen met de grote klauwen boven de voertuigen hingen die even tevoren in de plotselinge chaos tegen elkaar waren gevlogen en vleugellam op de verkeersbaan lagen. De klauwen grepen de metalen dingen beet en tilden ze op. Op tien meter hoogte boven de baan werden de onfortuinlijke voertuigen afgevoerd.

Ineens was het weer stil. Meteen daarna begon het verkeer opnieuw te bewegen, net als voorheen.

„Iemand moet die twee takelvoertuigen hierheen geroepen hebben, " meende Basje. „Of moet ik aannemen dat dit allemaal vanzelf gaat? Waar brengen ze die gestrande voertuigen heen? Naar een of andere reparatieplaats?"

„We moeten dit gebouw eens gaan doorzoeken. Misschien vinden we... hé... daar heb je die patrouillevoertuigen weer! Zie je dat? Ze komen hierheen... "

„Ik heb die dingen ook in de peiling, " klonk de stem van De Vos. „Blijf binnen! En laat je niet zien. "

Basje liep terug naar een van de transportbanden. Nieuwsgierig bekeek hij een metalen vierkant bouwseltje, dat half open was. Snel had hij door dat het een soort motor moest zijn. Hij zag ook een doorschijnende leiding, waarin zich een constant voortglijdende stroom poeder bewoog, een soort grafiet.

„Dat is een smeermiddel voor de transportbanden, " zei hij. „Waar zou dat vandaan komen?"

„Alles wordt vanuit een centraal punt geregeld, " meende Pierre.

Ook hij was naar de band gelopen maar ging weer terug, omdat hij wilde weten wat er buiten gebeurde. De patrouillevoertuigen zag hij niet meer.

„Chef, kunnen we proberen het vizier van de helm open te schuiven? We kunnen ons gemakkelijker bewegen zonder dat ding voor ons gezicht. De atmosfeer is goed, naar we mogen aannemen. "

De Vos gaf zijn toestemming.

Pierre schoof het vizier weg en ademde voorzichtig. Hij kreeg een verrijkt zuurstofmengsel binnen. „Het gaat prima, chef. "

Pierre en Basje stonden weer naar buiten te kijken. Het liefst zouden zij het hele pak hebben uitgetrokken, maar dat was onder de gegeven omstandigheden niet verantwoord. Zij aan zij stonden ze naar het voortglijdende verkeer te kijken. De twee jagers op het plein vormden een geruststellende achtergrond.

„Bas, Pierre... let op die patrouillevaartuigen, " zei De Vos.

„We zien die dingen niet meer, chef, " meldde

Pierre.

„Ik zie ze wel. Ze bewegen zich aan de andere zijde van het gebouw. Ze zijn kennelijk op zoek naar jullie. "

Nu kregen ook Basje en Pierre de patrouille-voertuigen weer in het oog. Zij hielden zich verscholen achter de metalen wand en keken naar buiten.

De Vos zei: „Let goed op. Het lijkt me dat ze niet veel goeds van plan zijn. Hou je zoveel mogelijk gedekt. "

Terwijl de onafzienbare verkeersstroom verder gleed, zweefden de twee patrouille voertuigen er dwars doorheen. Ze gleden langs de gevel van het gebouw waarin Basje en Pierre een voorlopige schuilplaats hadden gevonden.

„Zie je hoe ze zoeken?" vroeg Basje Goris, die gefascineerd naar de zwevende dingen keek. „Het kan haast niet anders of er zitten mensen in, intelligente personen die willen weten wat voor vlees ze in de kuip hebben. "

„Ik weet het niet... " mompelde Pierre. „Het lijkt wel of geen van die andere voertuigen ook maar één levende persoon aan boord heeft! Zolang we hier rondneuzen, hebben we nog steeds niets gezien wat op leven leek!"

„Pierre... die patrouillevaartuigen stijgen... Ze komen langs de gevel omhoog, zie je dat? Ze moeten weten dat wij hier zijn. "

Vanuit de jager was De Vos getuige van het tafereel. Hij zag hoe de spitse voertuigen zich verticaal langs de glanzende gevel naar boven bewogen in de richting van de ramen waarachter Basje Goris en Pierre Hasslenbourg zich moesten bevinden.

„Ze weten dat jullie daar zitten!" klonk de stem van De Vos.

„Ja, dat geloof ik ook, chef, " antwoordde Pierre. „Dadelijk staan we oog in oog met die dingen op nauwelijks een paar meter afstand. Als er levende wezens in zitten, is dit dè gelegenheid om contact op te nemen. Dat zal toch óóit moeten gebeuren. "

„Het staat me niet aan, Pierre. "

„Ik moet het risico nemen. Als we geen risico's durven te nemen kunnen we net zo goed meteen weer vertrekken. "

Toen De Vos niets meer zei, deed Pierre een stap naar voren. Basje keek gespannen toe, terwijl hij achter de wand verdekt opgesteld stond. Open en bloot stond Pierre Hasslenbourg in de grote raamopening, zijn handen iets geheven, ten teken dat hij ongewapend was en geen agressieve bedoelingen had.

Een van de patrouillevaartuigen hing nu vlak voor datzelfde raam. Pierre keek recht in de kleine uitsparingen die in de spitse neus van het ding waren aangebracht, net twee ogen en een klein mondje. Een ogenblik meende Pierre dat het metalen ding zélf een levend wezen was, iets dat intelligent kon denken...

„Goedendag, " zei hij vriendelijk en hij schoof het vizier van zijn helm nog iets verder naar boven. „Wij hebben jullie radio-uitzending gehoord. Er werd Engels gesproken en daarom veronderstellen wij dat jullie die taal spreken en verstaan. Ik spreek ook Engels zoals jullie horen en misschien zou het... "

Zijn woorden werden plotseling overstemd door een oorverdovende herrie. Opnieuw klonken overal sirenes, vermengd met het schorre geluid van een soort misthoorn, dat Pierre en Basje even tevoren niet hadden gehoord. Weer kwam het verkeer tot stilstand. De Vos zag niet minder dan vijf voertuigen op elkaar botsen.

„Wat moeten we doen, chef?" vroeg Basje. „Het lijkt me dat wij die paniek veroorzaken!"

„Laat zien dat je geen kwaad in de zin hebt, " zei De Vos.

Pierre stak zijn armen nog wat verder omhoog. Basje hield zich gereed om hem te helpen als dat nodig mocht zijn. De enorme herrie maakte hem nerveus. Nog steeds stond Pierre pal tegenover het patrouillevoertuig, dat op vier meter hoogte voor de raamopening hing.

Plotseling klonk een luid gesis. Tot zijn ontsteltenis zag Basje dat Pierre de handen voor de ogen sloeg en wankelend probeerde om van het venster weg te komen. In een automatische beweging sprong Basje toe om Pierre op te vangen. Hij wist niet precies wat er was gebeurd, maar blijkbaar had men vanuit het patrouillevaartuig een straal gevaarlijk gas in het gezicht van Pierre gespoten.

„Chef... Pierre is geraakt!" riep Basje, even niet lettend op hetgeen de patrouillevaartuigen verder deden. Hij had Pierre opgevangen en sleepte hem achter de muur. Pierre was niet geheel buiten kennis. Hij sloeg met zijn armen om zich heen.

„Chef... het moet een soort gas geweest zijn. Ik heb... allemachtig, chef... goeie hemel... Pierre! Pierre!"

„Wat is er, Basje?" riep De Vos. „Waarom schreeuw je? Bas, wat is er met Pierre... ?"

Basje keek een ogenblik met afgrijzen naar het gelaat van Pierre Hasslenbourg, dat nog altijd niet beschermd werd door het vizier van de helm.

Het hele gezicht was bedekt met een groene, taaie substantie. Het was alsof Pierre een vreemd, klonterig masker droeg, dat alle openingen in zijn gezicht afsloot. Basje probeerde het kapot te scheuren. Het spul gaf nauwelijks mee.

„Chef... er heeft zich een soort plastic koek gevormd op Pierres gezicht... Ik krijg die troep er niet af! Hij zal stikken, chef... Ik moet... "

„Je moet helder blijven nadenken!" riep De

Vos. „Gebruik je mes en doe het vlug!"

George Minco had zich al die tijd nog niet laten horen, maar nu mengde ook hij zich in het gesprek. „Chef, het wordt tijd dat we onze tanden eens laten zien. Bas en Pierre hebben onze hulp nodig. "

„Nog even wachten, " zei De Vos kalm. „Alleen in het uiterste geval gebruiken we geweld. We zijn hierheen gekomen met vreedzame bedoelingen en dat zullen we bewijzen, ook al kost het moeite. Basje... hoor je me? Kun je het nog alleen af?"

„Nog wel, chef, maar ik weet niet wat die kerels van plan zijn. Het is duidelijk dat ze het op ons hebben gemunt. "

Basje Goris sprak over „kerels" alsof hij tegenover een bende gangsters stond. Hij had het mes getrokken dat tot de normale uitrusting behoorde en wrikte het lemmet onder het taaie masker dat het gezicht van Pierre bedekte. Het ging moeilijk, maar hij slaagde er na enkele vergeefse pogingen in het taaie spul kapot te snijden. Daarna kon hij het makkelijk wegtrekken.

„Het lijkt wel een soort plastic, chef, " meldde hij.

„Bewaar het. Hoe gaat het met Pierre?"

„Hij ademt zwaar, maar hij wordt rustiger. Ik denk dat hij iets binnen heeft gekregen dat hem half lam maakt. Hij kan niet lopen. Maar hij begint weer wat woorden te stamelen. Hij heeft

pijn, geloof ik. "

Basje zat naast Pierre geknield op de metalen vloer en keek om zich heen. „Het lijkt hier wel een elektriciteitscentrale, chef. Overal zie ik leidingen en transportbanden. Waarvoor die dienen is me niet duidelijk. Zijn die snertdingen er nog steeds?"

„Jawel, Bas, ze vliegen langzaam om het gebouw heen. Als het nodig is, zijn we direct ter plekke en staan we klaar om onze ionisatiekanonnen te gebruiken. Kun je Pierre even alleen laten om te zien of je een andere uitgang kunt vinden?"

„Dat zal wel moeten, chef. Ik ga even op verkenning uit. "

Voorzichtig, telkens om zich heen kijkend, liep Bas door het gebouw. Rechts van hem flikkerden een paar controlelichtjes. Langs de wanden stonden enkele apparaten, die zacht zoemden. Ze waren omhuld door een grijze, metalen mantel, zodat Bas niet in het binnenste kon kijken. Langs een lege transportband liep hij verder naar de achterwand, waarin enkele kleine ramen zaten. Ook deze uitsparingen waren niet voorzien van glas. Langzaam liep hij erheen. Misschien kon hij door een van die gaten ongezien naar buiten komen.

Even later stond hij op vijf passen afstand van het eerste raam. Hij zag talrijke voertuigen, die zich na het laatste alarm nog steeds niet bewogen en als logge monsters op de verkeersbaan lagen. Hij deed nog enkele stappen en was van plan zich door het gat naar voren te buigen om te zien of er langs de wand een stang of iets dergelijks was waarlangs het mogelijk kon zijn het gebouw te verlaten.

En plotseling verscheen pal voor het raam een patrouillevaartuig. Het bewoog... Het gleed centimeter voor centimeter verder naar de opening toe en richtte de neus op Basje die zich niet meer durfde te bewegen. Hij leek verstijfd. Het was alsof het ding hem kwaadaardig aankeek.

HOOFDSTUK 6

Basje en Pierre moeten worden bevrijd

„Chef... ik sta oog in oog met zo'n zwevend monster!"

„Wat?" De stem van De Vos klonk gealarmeerd.

Basje slikte. Hij wist niet wat hij moest doen. Zolang hij zich niet bewoog, scheen er niets te gebeuren.

„Hij kijkt alleen maar, chef... Hij doet niets. Maar hij blijft daar wel hangen. "

„Ik kan je vanaf hier geen dekking geven, Bas. Probeer snel weg te springen. "

„En... als hij weer begint te spuiten, chef?"

„Heb je je helmvizier gesloten?"

„Ja. "

„Dan hoef je waarschijnlijk niet bang te zijn voor het spul dat ze vanuit die dingen naar hun vijanden spuiten. Waag het er maar op. " „Oké. "

Basje zette zich schrap. Nog even keek hij naar de openingen in de neus van het ding. Toen sprong hij zo snel mogelijk naar de veilige beschutting van de wand. Er gebeurde niets...

„Ik ben veilig, chef. Hij reageerde niet. Maar het is onmogelijk door deze ramen naar buiten te komen. "

„Ga terug naar Pierre en schuif het vizier weer voor zijn gezicht. "

Basje ging terug, terwijl hij ervoor zorgde dat hij van buitenaf niet kon worden gezien.

Pierre lag nog op de plaats waar Basje hem had achtergelaten. Hij ademde rustiger, maar hij was niet in staat op te staan.

„Chef... hij kan niet lopen. We moeten hier weg! Ik zal hem op mijn schouder nemen. Maar je moet me komen helpen. Ik kan het niet alleen af. "

Op dat moment kwam het verkeer weer op gang. Kennelijk was het alarm opgeheven. De patrouillevaartuigen hingen echter nog steeds bij het gebouw.

„Chef, ik ga weer naar beneden. Kun je ons hier komen oppikken?"

„We doen ons best. Hou me op de hoogte van wat er gebeurt. Ik zal proberen aan de achterzijde van dat gebouw te komen, samen met George. "

Basje hees Pierre op zijn schouder. Omdat hij werd gehinderd door het ruimtepak was dat een moeilijk karwei.

Maar Basje Goris was ijzersterk. Met Pierre Hasslenbourg op zijn schouder draafde hij dwars door het grote gebouw, daalde af naar de begane grond en liep naar de achterzijde, waar enkele kleine ramen waren. Hij zag dat het vertrek een uitloper had aan de achterzijde. Hij rende verder.

De uitloper bleek te bestaan uit een lange, brede gang. Aan de wand hingen rijen kasten en achter elke kast klonk gezoem. Basje schonk er geen aandacht aan. Aan het eind van de gang bevond zich een grote opening. Hij rende erheen.

„Chef, vanhier kan ik makkelijk naar buiten komen. Als jij nou... wacht even... Ik heb het mis, ik kan niet naar buiten!"

„Hangt er weer zo'n ding dat de weg voor je afsluit?" vroeg De Vos.

„Nee, het is iets anders... "

Midden in de gang stond een hoge kast die Basje het zicht belemmerde. Maar zodra hij de kast was gepasseerd, zag hij waarvoor de grote opening diende, die hij vanuit de verte had opgemerkt. Door de opening kwamen telkens een paar voertuigen naar binnen zweven. Op dertig passen afstand van Basje maakten ze een zwenking van negentig graden en verdwenen in een andere gang. Basje meldde wat hij zag. Hij durfde niet verder te gaan.

„Waar gaan die voertuigen heen?" vroeg De Vos.

„Dat weet ik niet. "

„Kun je er niet tussendoor glippen?"

„Dat lijkt me te gevaarlijk. Met Pierre op mijn schouder ben ik bang dat ik het een en ander zal raken. Ik ga nu verder. Misschien is er toch een mogelijkheid... "

Stapje voor stapje begon Basje weer te lopen. Er gebeurde niets. De voertuigen verschenen met onregelmatige tussenpozen voor het gat, gleden rustig naar binnen en schenen door de andere gang te worden opgeslokt. Basje bleef voorzichtig, maar hij was uiterst nieuwsgierig. Hij hoorde alleen maar een zacht geruis. Dat geruis werd af en toe onderbroken door metaalachtig geklik.

Hij liep verder tot hij een blik kon werpen in de zijgang. Tot zijn verbazing was die maar tien meter lang. Maar wat hem nog meer verbaasde, was de enorme ruimte die erachter lag. „Chef... daar is een soort fabriekshal!"

Basje zag hoe de binnenzwevende toestellen automatisch naar een paar rails werden geleid. Daar werden ze gegrepen door een aantal klauwen dat de voertuigen vasthield. Langs de rails stonden talrijke machines, zonder uitzondering robots, die hun werk deden.

Stomverbaasd keek Basje toe. Van elk voertuig werd door een robotmachine de linkerwand weggenomen. Terwijl ze verder gleden over de rails staken lange tentakels hun metalen neuzen in het binnenste van de voertuigen. Het was alsof ze de dingen snuffelend onderzochten. Voor het eerst kon Basje het binnenste van de voertuigen bekijken. Een tikkeltje opgewonden meldde hij De Vos wat hij zag.

„Chef, die voertuigen zijn nagenoeg hol. Ik zie een soort ligbed met leuningen, maar er ligt geen mens op. De voertuigen zijn leeg, chef! Hier worden ze onderzocht. Er staan hele rijen machines, allemaal robots. "

Basje kon nog juist zien dat de lange arm van een robot een onderdeel uit het voertuig haalde, een kubusvormig kastje dat aan de tentakel van de robot bleef hangen. Enkele meters verderop werd zo'n zelfde kastje weer in het voertuig geplaatst, wat een metaalachtige klik veroorzaakte. Meteen daarna verdween het hele ding achter een wand en het volgende opengemaakte voertuig verscheen.

„Het lijkt me een reparatiewerkplaats, chef. Alles gebeurt automatisch. Er is geen levende ziel te bekennen. Ik denk dat die voertuigen ergens anders weer naar buiten worden gebracht. Het is een fantastisch gezicht, chef! Elk voertuig heeft aan de achterzijde een uitsparing, waarin kennelijk een motor zit of iets dergelijks. "

De Vos liet zich weer horen. „Basje, je kunt daar niet blijven staan! We komen eraan. Je moet ons vertellen waar we je aan boord kunnen nemen. "

„Ik kan er hier niet uit, chef! En aan de voorzijde lijkt het me ook niet gezond met die patrouillevoertuigen. "

„Bas, is het mogelijk dat ik naar binnen kom? Als die zwevende voertuigen naar binnen kunnen

komen, kan ik het ook! Met de jager. "

„Tja... er is hier ruimte om te manoeuvreren, als je althans door de gang naar de hal vliegt, die achter me ligt. "

„We komen. Ga terug naar die ruimte. Daar kunnen jullie aan boord komen. "

Basje had een aantal bezwaren, maar hij zweeg. Hij voelde er niets voor met Pierre Hasslenbourg over zijn schouder naar buiten te rennen. Het was beter dat de chef eerst maar eens probeerde hem binnen het gebouw aan boord te nemen.

Te midden van de voortrollende banden en de binnenkomende voertuigen wachtte hij af. Hij voelde zich alsof hij in een spookhuis zat. Alles scheen in deze stad te zijn gemechaniseerd, alles werkte, alles draaide, alles rolde, maar waarvoor diende dat allemaal? Met Pierre aan zijn zijde wachtte hij de gebeurtenissen af.

De Vos vloog intussen laag over het plein, op de voet gevolgd door George Minco, die gespannen naar buiten keek. Als het aan hem lag, zouden ze allang gebruik hebben gemaakt van de ionisatiekanonnen. Maar de chef besliste.

„George, we houden deze hoogte en vliegen dwars over het verkeer heen. Jij bent mijn bewaker. Als ik zeg dat je moet ingrijpen, maak je gebruik van je kanon. "

„Oké, chef, begrepen. "

Nauwelijks vlogen ze boven de verkeersstroom of opnieuw klonk het oorverdovende gegil van de alarmsirenes. Alsof iemand op een knop had gedrukt, kwamen alle voertuigen als bij toverslag weer tot stilstand. George zag hoe ze langzaam neerstreken op de verkeersbaan.

„George, kijk uit naar patrouillevoertuigen. Ik vermoed dat ze opnieuw poolshoogte komen nemen. "

Basje hoorde de sirenes. Er kwam nu geen enkel voertuig meer naar binnen. „Dat gaat mis, " mompelde hij.

Op dat moment hoorde hij een vreemd ratelend geluid. Hij zag dat het werd veroorzaakt door een klein, voortzoevend ding dat veel leek op een stofzuiger zonder slang. Het kwam regelrecht op hem af, het ding zag er in zijn ogen gevaarlijk uit.

Even keek hij naar Pierre die hulpeloos aan zijn voeten lag. Hijzelf zou weg kunnen springen, maar Pierre was weerloos.

Doodstil bleef hij staan. Het ding bleef op drie meter afstand van hem hangen, kennelijk rustend op een magnetisch veld. Uit de neus kwam een slang te voorschijn, een geribbelde, metalen slang, ongeveer twee centimeter dik. Aan het uiteinde zat een soort trechter. Met die trechter tastte het ding hem af. Nog steeds verroerde Bas zich niet. De trechter gleed naar Pierre. Ook die

werd aan een onderzoek onderworpen.

Basje besloot de slang te grijpen en te proberen die uit het ding te trekken, zodra het erop leek dat hij werd aangevallen. Maar hij hoefde niet in actie te komen. Zonder dat er iets gebeurde, keerde het ding zich om en ratelend verdween het weer achter een transportband.

„Pff... " zuchtte Basje. Hij voelde dat zijn gezicht nat was van het zweet. Vurig hoopte hij dat hij spoedig weer in de jager zou zitten.

De Vos en George Minco trokken zich niets aan van het alarm. Het ging erom zo snel mogelijk de achterzijde van het gebouw te bereiken, waarin Bas en Pierre min of meer gevangen zaten. Ongedeerd staken ze de verkeersbaan over.

De zijgevel van het gebouw was ongeveer veertig meter lang. De Vos zag dat aan de achterzijde een open ruimte was, waarover een zijtak van de verkeersbaan in een boog naar de opening leidde, die Basje had aangegeven. Op de aftakking van de verkeersbaan lagen drie voertuigen.

Maar dat was niet het voornaamste dat zijn aandacht trok. Boven de opening hingen de twee patrouillevoertuigen. Het was alsof ze de jagers beloerden.

„We moeten door dat gat naar binnen, " zei De Vos. „Dat wil zeggen... ik ga naar binnen en jij blijft... "

Op dat moment kwam er beweging in een van de patrouillevaartuigen. Het maakte een korte boog en kwam dreigend op de jagers af.

„Chef... ik zie weer zo'n ding met grijpklauwen... Het komt hierheen. Ik heb het vermoeden dat het een van ons wil pakken, " riep George.

Het patrouillevaartuig hing nu pal voor de jager van De Vos. Het was duidelijk dat het de toegang tot de opening wilde versperren. De Vos bracht de snelheid terug tot bijna nul, maar hij hield de jager in beweging. Even raakte hij het andere voertuig. Hij voelde een lichte schok. Het ding week niet.

„Ik moet naar binnen!" riep De Vos. „Als het niet goedschiks gaat dan maar kwaadschiks!"

Hij gaf iets meer stuwing. De jager duwde het patrouillevaartuig weg!

Hij zag dat op de kop van het ding een licht begon te flikkeren. Tegelijkertijd klonk een luid gejank. Onder zijn ogen scheurde de neus van de jager de bekleding van het andere voertuig kapot. Hij zag een wirwar van leidingen, apparaten en instrumenten en uit een van de instrumenten kwam een vurige vonkenregen. Ineens scheen alle kracht uit het voertuig te verdwijnen. Het viel zijdelings naar beneden en kwam krakend neer op de grond.

„Chef... die grijper komt naderbij. Zo te zien zullen we van dat ding niet zo makkelijk afkomen. "

De Vos had begrepen dat ze zich met een vreedzaam optreden niet zouden kunnen redden. Hij keek om en zag het monsterlijke ding met de metalen grijpklauwen schuin boven zich. Het was duidelijk dat de jager door die klauwen zou worden gegrepen als er niet heel snel iets werd gedaan. „George, je moet ingrijpen met je ionisatie-kanon. Ik hoop dat ook dat ding niet bemand is. "

„Ik heb hem al op de korrel, chef. "

De Vos liet zijn blik glijden van het voertuig met de grijpers naar de jager van George, die bij de hoek van de verkeersbaan op tien meter hoogte een positie had ingenomen.

„Vuren, " commandeerde De Vos, terwijl hij zijn jager verder in de richting van de opening bracht.

George Minco drukte op de vuurknop. Het ionisatiekanon was ingebouwd in de neus. Een zichtbare elektromagnetische straal priemde vanaf de neus naar het dreigende voertuig dat inmiddels zijn klauwen naar De Vos uitstak. Meteen nadat de straal de bekleding raakte, ontstond er een gat. De straal gleed voort naar de bodem. Het afbrekingsproces duurde slechts twintig seconden en ging gepaard met een krakend geluid, alsof een donderslag over de stad rolde.

Door de kracht van de omzetting werd een zwarte wolk koolstof omhooggeblazen. De structuur van het voertuig werd verbroken. Tientallen metalen onderdelen, die niet door de straal waren getroffen, vlogen alle kanten uit. Het grootste gedeelte van het metaal was toen al omgezet in gassen, meest waterstof. De koolstof waaierde uit over het gebouw.

„Dat was dat, " meldde George.

De jager van De Vos hing nu voor het gat, dat voldoende ruimte bood om naar binnen te gaan.

Basje Goris zag hem komen. Hij hoorde George Minco roepen: „Chef, daar komt een tweede grijper aan. Hij richt zich op mij. Ik zal ook hem onder vuur moeten nemen. "

„Doe wat je denkt te moeten doen, " antwoordde De Vos, „als je er maar voor zorgt dat ik dadelijk heelhuids weer naar buiten kan komen!"

Intussen was er in de hele stad een vreselijke herrie ontstaan. Overal loeiden sirenes. Daartussendoor klonk het schorre geluid van een soort claxons.

In het gebouw keek Basje gespannen toe hoe de jager van De Vos ongehinderd naar binnen kwam. Gelukkig lag er geen voertuig voor de ingang. Bas zwaaide. Vanuit de cabine zag De Vos hem staan. Hij liet de jager naar de open hal glijden en zette hem aan de grond. De deur ging open.

„Bas... maak voort!" riep De Vos.

Pierre Hasslenbourg was er zich niet van bewust dat hij werd opgetild. Basje sjouwde hem naar de jager, waar hij door De Vos werd overgenomen.

Ze hoorden de stem van George Minco: „Ik heb die tweede grijper onder handen genomen, chef. Hij levert geen gevaar meer op. Maar overal schijnt de hel te zijn losgebroken. Als ik jullie was, zou ik een beetje voortmaken. "

Basje Goris hees zich omhoog via het ingebouwde trapje van de jager en zag dat het kleine stofzuigerachtige ding opnieuw verscheen. De slang kwam naar buiten en rekte zich uit naar de jager.

„Dat ding kan geen kwaad, chef, " zei hij. „Het is een snuffelaar die alleen maar even komt kijken wat wij hier uitvoeren. "

George hoorde het en riep: „Ik weet niet waar jij het over hebt, maar ik zie een voertuig naderbij-komen, dat misschien wel kwaad kan! Het is een lang, pijlvormig ding dat hoog boven de stad vliegt, een dun, langgerekt gevaarte. "

„Probeer het bij ons weg te houden, " antwoordde De Vos. „We komen weer naar buiten. Daarna gaan we meteen terug naar het schip. "

George Minco bracht zijn jager in positie om het pijlvormige ding op de korrel te kunnen nemen.

Intussen had De Vos Basje en Pierre aan boord genomen en de deur weer gesloten. Pierre lag op de achterzitting en werd zo goed mogelijk door

Basje verzorgd. De ruimte in het gebouw bood net voldoende gelegenheid om de jager te keren. Langzaam gleed hij weer naar de uitgang.

George hield het pijlvormige ding in de gaten. Het maakte een wijde boog boven het gebouw. Plotseling kwam het op een hoogte van honderdvijftig meter recht op hem af in een flauwe duikvlucht. George hield de jager in beweging en nam het aanvallende voertuig op de korrel met gebruikmaking van het elektronische vizier.

Hij vuurde. Hij zag dat de straal het aanvallende voertuig raakte, maar er gebeurde niets! In een flits schoot het door zijn hoofd dat het moest zijn vervaardigd van kunststof en daardoor ongevoelig was voor de straal.

Meteen trok hij de jager steil omhoog en gaf optimale stuwing. De zitting onder zijn achterwerk trilde. Vlak onder hem schoot het vreemde dunne ding in een scherpe hoek langs de wand van het gebouw en vloog kaarsrecht weer omhoog. Het had weinig gescheeld of het was tegen het gebouw te pletter gevlogen. Op datzelfde moment kwam de jager van De Vos naar buiten.

George Minco had het pijlvormige ding een ogenblik uit het oog verloren. Nog steeds steeg zijn jager loodrecht op. Hij hoorde de waarschuwende stem van De Vos.

„George, ik zie die pijl nu ook. Hij zit achter je aan. Hij volgt je!"

„Chef, hij moet zijn vervaardigd van kunststof, want hij reageerde niet op de ionisatiestraal. Ik zie hem nu ook. Hij haalt me in. Ik zal proberen hem van me af te schudden en... allemachtig, chef... hij vuurt op me!"

Terwijl George die laatste woorden uitsprak, liet hij de jager een scherpe wending maken. Vanuit het aanvallende toestel vloog een vurige stroom projectielen in de richting van de jager. George had net op tijd een zodanige wending gemaakt, dat de projectielen geen doel troffen, maar nog steeds joeg de pijl achter hem aan en dwong hem tot de vreemdste manoeuvres.

„Chef, hij schiet met kogels of granaten... het is geen elektronisch wapen. "

„Ik zal proberen hem af te leiden, " antwoordde De Vos. Hij had zijn jager intussen weer veilig naar buiten gebracht en zag wat er gebeurde. Boven de stad, waar al het verkeer tot stilstand was gekomen. waren twee vreemd gevormde toestellen met elkaar in een moordend gevecht verwikkeld. Het was net een nachtmerrie. De Vos had al gezien wat George Minco van plan was.

Basje had het ook begrepen. „Hij probeert dat smerige ding achter zich aan te lokken!" riep hij. „Chef. we moeten ervoor zorgen dat die pijl ons niet in de gaten krijgt. "

„Laat dat maar aan mij over, " antwoordde De Vos. „Voor mij staat het vast dat die zogenaamde pijl niet is bemand. Hij kan dus niet denken en George kan dat wel. "

Er was geen tijd voor overleg. George Minco maakte een reusachtige looping en de pijl volgde hem in razende vaart, nog steeds zonder opnieuw te vuren. George kwam uit de looping met de pijl achter zich aart.

Regelrecht vloog hij nu op een hoog gebouw af. Hij wist dat hij de jager van de ene op de andere seconde in een volstrekt verticale vlucht kon brengen en hij hoopte dat de pijl een seconde te laat zou reageren.

Vlak voor het gebouw trok hij op. Evenwijdig aan de metalen muur schoot de jager omhoog. Het elektronisch systeem van de pijl reageerde een fractie van een seconde te laat. Bij de hoge snelheid was dat voor het hersenloze ding fataal. Met de onderzijde schampte het tegen de muur. De Vos zag hoe het werd opengereten in een waaier van vuur. Toen spatte het uit elkaar.

„En nou maken dat we wegkomen!" zei De Vos. „En laten we hopen dat er niet méér van die pijlen verschijnen. "

HOOFDSTUK 7

Terug naar de vijand

Zo snel mogelijk schakelde De Vos over op de fotonenraket. George, die de jager nu in zijn eentje bemande, volgde en vroeg hoe het met Pierre was.

„Hij komt weer bij kennis, " meldde Basje, „maar hij zal een goede verzorging moeten hebben. Volgens mij heeft hij wat van dat smerige spul naar binnen gekregen en dat is hem niet goed bevallen. "

Intussen keek De Vos uit naar mogelijke achtervolgers. Hij zag diep beneden zich twee nieuwe pijlvormige voertuigen opduiken, die aanstalten maakten om de achtervolging in te zetten. Maar ze gaven volgens de berekening van De Vos de achtervolging op toen ze op een hoogte van ongeveer duizend meter zaten. Kennelijk waren de dingen niet uitgerust met fotonenraketten.

De vijandige stad verdween nu snel. De twee jagers doorkliefden de atmosfeer en spoedig maakten ze visueel contact met de NE-5 die geduldig hing te wachten op hun terugkeer.

De Vos meldde in het kort wat er aan de hand was. „We zullen uitvoerig overleg moeten plegen, maar eerst en vooral moeten we Pierre weer op de been zien te krijgen. Maak alles klaar om hem

te verzorgen. "

In de NE-5 werd alarm gegeven. Hans Weiss hield er rekening mee dat de jagers mogelijke aanvallers op het spoor van het schip hadden gebracht, maar niets wees erop dat de jagers werden achtervolgd.

„Toch nemen we een andere positie in, zodra ze aan boord zijn, " liet Hans weten. „Wat verder buiten deze dampkring. "

Zonder incidenten kwamen de twee jagers de NE-5 binnen. De kleppen werden gesloten en even later konden De Vos, Basje Goris en George Minco met een zucht van verlichting weer voet zetten op de bodem van hun eigen schip. Jef Devoort en Pietro Germani stonden al klaar om hen te helpen en om Pierre zo snel mogelijk naar de ziekenboeg te brengen.

Pierre mompelde wat onverstaanbare woorden, maar toen hij op een brancard werd gelegd, zei hij duidelijk: „Zijn we weer in het schip?Wat... wat gebeurde er? Ik ben niet in staat... "

„Het gaat met hem de goede kant op, " concludeerde De Vos tevreden. „Hij zal alleen niet kunnen deelnemen aan de beraadslaging. Over een kwartier wil ik iedereen in de commandokamer hebben voor overleg. Dit is een zaak waar de hele bemanning rechtstreeks bij moet worden betrokken. "

De Vos, George en Basje hadden eerst een paar koppen koffie nodig om weer op verhaal te komen. Manfred Blohm zorgde ook voor een paar sandwiches. Intussen werd Pierre Hasslenbourg verzorgd door Jef Devoort, die vóór het vertrek vanaf de aarde een jaar lang medische studies had verricht en als arts kon optreden.

De anderen kwamen naar de commandokamer. Iedereen wist al wat er op Arban was gebeurd, want De Vos had via de radio een nauwkeurig verslag gegeven. Toch vertelde hij in het kort nog een keer wat ze hadden beleefd.

„Hebben jullie daar werkelijk geen levende ziel gezien?" vroeg Barbara Bright. „Ik bedoel... je zult toch wel iets hebben gezien dat leek op echt leven?"

„We hebben zelfs geen plant gezien, " antwoordde Basje. „Alles bewoog en het was net alsof het werd bestuurd door iets dat intelligent moet zijn, maar leven hebben we nergens opgemerkt. De chef heeft jullie al verteld dat die voertuigen volstrekt leeg waren. "

Jef Devoort kwam binnen en zei dat Pierre Hasslenbourg snel weer op verhaal zou komen. Hij ging naar de brug, waar hij de instrumentenpanelen in het oog kon houden en tevens aan het overleg kon deelnemen.

Jef vervolgde: „Pierre moet een of ander bedwelmend gas hebben binnengekregen. Voor zover ik heb kunnen constateren, heeft hij geen blijvend letsel opgelopen. Zijn longen functioneren weer normaal en hij komt langzaam bij kennis. Niettemin moet het een sterk verdovend gas zijn geweest, dat een hechte laag vormde op zijn gezicht, zodra het in aanraking kwam met de zuurstof in de atmosfeer. Volgens mij zou een grote dosis dodelijk zijn geweest. "

„Waarom had hij zijn vizier niet voor zijn gezicht?" vroeg Barbara.

„Ik had toestemming gegeven om het vizier weg te schuiven, " verklaarde De Vos. „We moesten testen of de atmosfeer leefbaar was. Basje droeg zijn vizier wel voor zijn gezicht. "

„Ja, " zei Bas, „maar op mij spoot dat ding geen gas. En toch stond ik secondenlang oog in oog met dat gedrocht. Ik denk dat ik een betrouwbaardere indruk maakte, want dat snuffelding, dat in die fabriekshal op me afkwam, liet me ook met rust. "

„Zolang we in het gareel bleven, werden we met rust gelaten, " ging George Minco verder. „Die patrouillevaartuigen deden niets zolang we op dat plein bleven staan. Maar toen we dwars over de verkeersstroom vlogen, kwamen ze in actie. Ik denk dat we afweken van hun regels. "

„De regels van wie?" vroeg Barbara. „Van mensen?"

„Er waren geen mensen in die stad, " verklaarde De Vos met stelligheid. „Misschien hielden zij zich schuil, maar dat acht ik onwaarschijnlijk. Kennelijk bevinden er zich intelligente wezens in een van de andere steden. Er moeten intelligente wezens zijn! Wat wij hebben gezien, ontstaat niet zomaar in de vrije natuur. Alles was gemechaniseerd, alles verliep automatisch. Zelfs wanneer voertuigen door slijtage mankementen vertonen, worden ze er automatisch uitgepikt om te worden gerepareerd. Basje raakte toevallig verzeild in een reparatieplaats. Nergens haperde wat. Op alles is gerekend. Er vliegen speciale toestellen rond met grote grijpers, die gestrande voertuigen afvoeren. Ook de toevoer van energie moet automatisch plaatsvinden. "

„Jawel, " zei Hans Weiss, „maar één ding heb je ons nog niet duidelijk kunnen maken. Waarvoor dient dat allemaal? Waar gaan al die voertuigen heen? Waarom vliegen er toestellen van de ene naar de andere stad? Wat is het doel van dat alles?"

„Dat weet ik niet, " antwoordde De Vos, „maar ik vraag je op mijn beurt: moet er wel een doel zijn? Wij op aarde menen dat alles een doel moet hebben, bijna alles althans. Misschien hebben de levende wezens op Arban een andere opvatting. "

„Blijf je er dan nog steeds bij dat er werkelijk levende wezens te vinden moeten zijn?" wilde Hans Weiss weten.

„Ja, daar ga ik nog steeds van uit. Er is levend

intellect aanwezig, dat een hoge graad van technische ontwikkeling heeft bereikt, al is die ontwikkeling lang niet zo ver gevorderd als die op aarde. "

„Nou, nou... " mompelde George Minco, „als ik moet oordelen naar wat ik gezien heb, vraag ik me af of wij dat op aarde zouden kunnen. "

„Natuurlijk kunnen we dat, " antwoordde De Vos. „Jaren geleden zouden we dat al hebben gekund, als we er het geld voor over zouden hebben gehad. We hebben het niet gedaan, dat is alles. Ik blijf erbij dat ze niet zo ver zijn ontwikkeld als wij. Vergeet niet dat ze ons niet achterna-kwamen toen we de ruimte opzochten, hoewel die aanvallende pijlen ons wilden vernietigen. En ze schoten op George met vrij ouderwetse projectielen. Ze maakten geen gebruik van elektronische wapens, zoals wij die hebben. En dan die vliegtuigen... die vliegende vleugels. Een hoge snelheid bereikten ze niet en ze vlogen zeer laag. Het opmerkelijkst vind ik dat ze geen ruimtevaart hebben ontwikkeld. Niets wijst erop dat ze zich, net als wij, in de ruimte hebben begeven. "

„Waarom zouden zij zich niet hebben ontwikkeld in die richting?" vroeg Jef Devoort.

Barbara Bright gaf het antwoord: „Dat lijkt me nogal duidelijk. Ze hebben er nooit het nut van ingezien. Ze hebben zich altijd geconcentreerd op hun eigen planeet. "

Basje zei: „Ik vraag me wel af wat dan wel het nut is van die rare voertuigen, die zich constant van het ene doel naar het andere begeven, zonder dat er iemand inzit. Ik wil wedden dat ook die vliegende vleugels en die zogenaamde treinen onbemand zijn. "

„Dat blijft voorlopig een raadsel, " meende Hans Weiss. „Toch dienen ze voor het verplaatsen van dingen of van levende personen, personen die er niet zijn... Jullie hebben die in elk geval niet gezien. Maar één ding vind ik zeer opmerkelijk. Het afweermechanisme van dat ene patrouillevaartuig richtte zich op Pierre, toen zijn gezicht was ontbloot. Zou het zich misschien hebben gericht op levend weefsel? Nadien werd dat gas, of wat het dan ook mag zijn geweest, niet meer gebruikt. "

„Maar die andere wapens werden wel degelijk gebruikt, " merkte George Minco op. „De projectielen zoefden me om de oren en die vliegende pijl wilde mij en mijn jager naar de bliksem helpen. "

„Die dingen kwamen in actie, omdat er iets gebeurde dat indruiste tegen de normale gang van zaken, " zei De Vos. „Het duurde even voordat die dingen in actie kwamen, maar alles was erop gericht de gewone gang van zaken te herstellen. "

Iedereen zweeg even. Ze dachten na, zonder

dat ze een definitieve verklaring vonden voor wat De Vos en zijn mannen hadden meegemaakt.

„Hebben jullie die zender nog gehoord?" vroeg De Vos.

„Nee, " antwoordde Hans. „Plotseling verdween hij en hij heeft zich daarna niet meer laten horen. Ik denk dat het in- en uitschakelen van die zender ook automatisch gebeurt. "

„En toch is er leven, " meende De Vos. „Ik geef het niet op. Ik blijf zoeken naar het intellectuele leven dat die technische dingen tot stand heeft gebracht. We zijn hierheen gegaan om met dat leven contact te maken. Het stelt zich vijandig op tegenover ons, dat is wel duidelijk, maar als we bewijzen dat we zijn gekomen met vreedzame bedoelingen dan kunnen ze ons op die planeet misschien toch helpen. Bedenk dat het onze enige kans is. "

„Je vergeet één ding, " merkte Hans Weiss droog op. „Als ze geen ruimtevaart hebben ontwikkeld, weten ze waarschijnlijk ook weinig van de ruimte af. Waarom zouden ze een studie van de ruimte hebben gemaakt als ze zich er niet voor interesseren? Als dat inderdaad zo is, zullen ze ons nooit op het spoor van de aarde kunnen zetten. "

De Vos haalde koppig zijn schouders op. „Zolang we de hele zaak niet diepgaand hebben onderzocht, weten we nooit of ze ons kunnen helpen. We gaan verder met wat we aan het doen zijn. Ik wil een van de andere steden gaan bezoeken en zien of we daar iets vinden waar we wat aan hebben. We gaan opnieuw naar beneden, nu met drie jagers. We moeten wel tonen dat we geen kwade bedoelingen hebben. "

Iedereen knikte. De Vos had gelijk. Ze moesten doorzetten. Wat konden ze anders doen?

„We blijven met de NE-5 buiten de dampkring, " zei De Vos. „Het zal niet moeilijk zijn een tweede stad te vinden. Hans, maak alles klaar om te vertrekken. Iedereen gaat weer naar zijn post. Basje, George, Karl, Pietro en Barbara... jullie houden je gereed om de jagers te bemannen. "

De commandokamer stroomde leeg. Het was duidelijk dat niet iedereen optimistisch was gestemd. De Vos hield de goede moed erin. Hij gaf bevel de camera's wederom te richten op de stad die ze kortgeleden hadden verlaten. Ze gebruikten voor de oriëntatie heel eenvoudig de lange lijn, die de stad met de andere stad verbond.

Voordat ze de tweede stad zelf op het scherm kregen, klonk ineens weer de zender. Iedereen veerde op. Het was weer een Amerikaans programma. Volkomen duidelijk hoorden ze de stem van dezelfde radioman die ze de allereerste keer hadden gehoord. Zelfs het merk tandpasta was hetzelfde. Maar de stem van de man klonk erg somber.

„Lieve luisteraars, uw eigen Happy Station heeft minder prettig nieuws voor u, juist nu alles zo goed lijkt te verlopen in Europa. Voordat ik op de gebeurtenissen van de afgelopen dag terugkom, wil ik u eerst wijzen op de ongekende kwaliteiten van Denca, u weet wel, de onovertroffen tandpasta, Denca, die u het leven zo aangenaam kan maken. Nu het minder prettige gedeelte van onze uitzending. U herinnert zich, luisteraars, dat majoor Glenn Miller vandaag in de studio zou zijn. Natuurlijk heeft u al gehoord wat er is gebeurd. Glenn Miller zal misschien nooit meer optreden. Hij wordt vermist. Zeer waarschijnlijk heeft hij een vliegtuigongeluk gehad. Eén ding is ons echter gebleven: zijn muziek. En daarom zullen wij nu beginnen met... "

Ineens zweeg de zender weer, om even later een heel ander geluid te laten horen, een hard gekras vermengd met gillende tonen en gebonk, door Hans Weiss bestempeld als „muziek van een andere beschaving".

„We kunnen hem nauwkeurig peilen als we vlug zijn, " zei De Vos.

De zender wees het schip de weg naar de andere stad. Vanaf de hoogte die de NE-5 innam, was de stad overigens niet moeilijk te vinden. Spoedig konden ze haar vangen met de camera's.

Wat ze zagen, bood niet veel nieuws. Op het scherm tekende zich bijna hetzelfde lijnenpatroon

af, dat de eerste stad al had opgeleverd.

„Het lijken wel tweelingsteden, " merkte De Vos op. „Misschien hebben ze op deze planeet alle steden gebouwd volgens hetzelfde model. Dat is gemakkelijk. Iedereen kent de weg, in welke stad hij zich ook bevindt. "

„Ja, " zei Hans Weiss, „maar wie is iedereen? Het zal me niets verbazen als we ook in deze stad geen leven aantreffen. "

Algauw kon op het scherm een uitvergroting worden vertoond van de stad, die nu pal onder hen lag. Weer zagen ze een vliegende vleugel, die onverstoorbaar zijn weg aflegde in een kaarsrechte koers. Ook de omgeving van de stad bood geen nieuwe aanknopingspunten. Het was een woestenij, een onafzienbare steenmassa, al waren er hier meer heuvels en rotsen.

„Het lijkt op Mars, " vond Jef Devoort, „maar dan zonder kraters. De planeet heeft kennelijk nooit te lijden gehad onder inslagen van meteorieten. "

„Dat komt omdat de dampkring altijd erg dicht is geweest, " veronderstelde De Vos. „De meteorieten zijn verbrand voordat ze de planeet bereikten. We gaan ons klaarmaken voor het vertrek met de jagers. "

Er was weinig enthousiasme te bespeuren onder degenen die de jagers zouden bemannen. Men was gespannen. Misschien zouden ze opnieuw worden aangevallen.

Toch drukte De Vos hun op het hart alleen in uiterste nood van de wapens gebruik te maken. „Ons beste wapen tegen aanvallers is onze snelheid, " zei hij. „Come on, laten we eens gaan kijken of we wat nieuws kunnen ontdekken. Je weet nooit. "

De lancering verliep perfect. De Vos schoot als eerste uit het schip en nam een positie in boven de NE-5 om op de anderen te wachten. George Minco volgde als tweede, Pietro Germani als derde. In een driehoeksformatie vlogen ze van het schip weg en doken meteen naar beneden, waarbij de snelheid beperkt bleef.

Voor De Vos, Basje en George was het net alsof ze de plaats al eerder hadden bezocht. Ze zagen weer het bekende beeld van voortglijdende voertuigen. Ze ontdekten een nieuwe vliegende vleugel en zagen verschillende treinen, die tussen de gebouwen verdwenen.

Laag scheerden de drie jagers over de gebouwen en cirkelden in een wijde boog om de toren, waarin de zender moest zijn gemonteerd. Ook zagen ze op het gebouw een viertal schotelantennes.

„Daarmee vangen ze de uitzendingen uit de ruimte op, " suggereerde De Vos, „om die opnieuw uit te zenden. "

„Ik snap nog steeds niet waarom ze dat doen, "

zei Basje.

„Het is de gemakkelijkste manier om een programma te maken, " meende De Vos. „Het kost geen moeite. Een studio of iets dergelijks hebben ze op die manier niet nodig. "

„Zouden die lui dat soort uitzendingen mooi vinden?" vroeg George Minco.

„Kennelijk wel. Ze hebben in elk geval iets om naar te luisteren, als ze daar de moeite voor nemen. Konden we het hun maar eens vragen. Misschien komt het nog wel eens zo... "

„Chef!" riep George. „Schuin achter ons vliegt een formatie pijlen. Ik tel er vier, chef! Ze komen deze kant op. "

De Vos en Basje hadden de pijlen meteen in het vizier. Er was geen twijfel mogelijk. Ze kwamen in een steile vlucht op de drie jagers af.

„Verspreiden!" beval De Vos.

De formatie werd verbroken. De jager van De Vos schoot steil omhoog. George Minco en Pietro Germani weken uit naar rechts en wonnen hoogte in een flauwe hoek.

„Die zijn snel gewaarschuwd, " zei Basje, met een blik op de pijlen die de formatie eveneens hadden verbroken en hun doelen opzochten. „We hebben geen enkele radioboodschap gehoord. "

„Natuurlijk werken ze met codes, " antwoordde De Vos, al zijn aandacht richtend op de pijl die het op zijn jager had gemunt.

Het ding viel meteen aan, toen De Vos de jager uit de steile vlucht horizontaal trok. De aanval was zo ondoordacht en zo doorzichtig dat het De Vos geen enkele moeite kostte uit de vuurbaan te blijven, die vanuit het ding op hem afkwam. Hij liet zijn jager over rechts een zwenking maken, ging over in een looping en kwam zodoende op de staart van de pijl, die even de kluts kwijt scheen te zijn. De Vos had hem op dat moment makkelijk kunnen vernietigen, maar hij herinnerde zich zijn eigen woorden en deed niets dat op een vijandelijke daad kon lijken.

Terwijl hij even achter de pijl bleef hangen, zag hij dat ook George en Pietro allerlei capriolen maakten om het vuur van de vliegende pijlen te ontwijken. George had twee pijlen achter zich aan zitten, maar hij wist die van zich af te schudden op dezelfde wijze als De Vos. Het leek een spelletje dat echter niet zonder gevaar was. Onophoudelijk hoorde De Vos het doffe geknal van iets dat heel veel leek op een aards stuk snelvuurgeschut.

„Chef, wat doen we eraan?" klonk de stem van George Minco. „We kunnen moeilijk op deze manier verder gaan... "

„Die dingen blijven bezig, chef, " liet ook Barbara Bright zich horen. „Als we een landing willen maken, zullen we die pijlen eerst onschadelijk moeten maken. Zodra we aan de grond staan,

schieten ze ons aan flarden. "

„Misschien raken ze door hun munitie heen, " opperde De Vos, die opnieuw achterna werd gezeten door een pijl. Hij zag de vuurstroom van de projectielen langs de jager schieten en trok steil op, verwachtend dat de pijl hem deze keer zou volgen. Maar het ding scheen te hebben geleerd dat het geen zin had de prooi in een looping achterna te gaan. De Vos constateerde tot zijn verbazing dat de pijl doorvloog tot aan het punt waar de jager zeer waarschijnlijk uit de looping zou komen. Snel trok De Vos zijn toestel weer in een vlakke baan.

„Die dingen worden steeds slimmer!" riep hij. „Het lijkt me beter dat we proberen hen weg te lokken. Laten we de ruimte weer opzoeken. Waarschijnlijk zullen ze ons daar niet volgen. Vanuit de ruimte kunnen we terugkomen, niet regelrecht naar de stad maar naar de woestijn die eromheen ligt. Vandaar kunnen we dan proberen ongezien in de stad te komen. "

„Het lijkt me geen goed plan, chef, " zei George, intussen opnieuw proberend een van de pijlen van zich af te schudden.

„Dat merken we wel als we het hebben geprobeerd, " antwoordde De Vos. „Volg me. Schakel de fotonenraket in gedurende enkele minuten. Dat is voldoende. "

Met drie felle lichtsporen achter zich schoten de jagers de blauwe ruimte in, waarbij de snelheid in een mum van tijd opliep tot Mach-3. Er was nauwelijks tijd om te zien of de vier pijlen de moeite namen de achtervolging in te zetten.

„Niets meer te zien, chef, " meldde Pietro Germani. „Gaan we meteen terug?"

„Jawel, op de atomaire motor. " De Vos nam contact op met Hans Weiss in de NE-5. „Hans, heb je alles gehoord? Ben je op de hoogte?"

De stem van Hans klonk alsof hij naast De Vos zat. „Ja, alles verloopt zoals ik het min of meer had verwacht. Kun je dat woestijngebied ook eens wat nader in ogenschouw nemen? Het zou mogelijk kunnen zijn dat er in dat gebied kleine nederzettingen zijn waar leven is. Wanneer dat leven niet in de steden te vinden is, moet het zich buiten die steden bevinden, vooropgesteld dat er inderdaad leven is. Ben je nog steeds van mening dat die pijlen onbemand zijn?"

„Ja, daarvan ben ik overtuigd. En ook in de stad beneden ons hebben we geen leven opgemerkt. De zendertoren hebben we wel gezien, maar ook de uitzendingen verlopen volgens mij zonder dat er iemand aan te pas komt. We duiken nu weer naar beneden. Als we die pijlen opnieuw achter ons aan krijgen dan zullen we toch gebruik moeten maken van onze kanonnen. Er zit werkelijk niets anders op. "

„Begrepen, chef, " klonk de stem van George,

die had meegeluisterd.

In een hoek van vijfenveertig graden doken ze weer naar de planeet. Ze zagen een dunne lijn die dwars door de woestijn liep, kennelijk een spoorlijn. De Vos vermeed die lijn en gaf opdracht een koerswending te maken. Meteen daarna moesten ze overgaan tot de remprocedure. De stad lag inmiddels al honderden kilometers achter hen. Geleidelijk gingen ze over op een horizontale vlucht en de snelheid werd teruggebracht tot vijfhonderd. Om de steenwoestijn goed te kunnen observeren, moest nog meer snelheid worden geminderd. De hoogte was nu nog slechts tweehonderd meter.

„Er is niet veel te zien, chef, " zei George. „Onze eigen maan is interessanter dan deze woestijn. Ik zie alleen maar steenklompen en rotsen met hier en daar een rij heuvels. Je kunt zien waar grote steenmassa's vanaf de hellingen naar beneden zijn gerold. "

De Vos vloog naar het langgerekte rotsplateau dat hij rechts van zich zag. Door erosie waren talrijke holen en spelonken in de hellingen ontstaan. Het waren net holle ogen die naar boven staarden. De rotsmassa's op deze plek waren veel hoger dan de heuvels in de buurt van de stad. De jagers waren zover gedaald, dat ze even moesten optrekken om een rotspunt te ontwijken.

Opeens klonk de stem van Barbara Bright: „Chef, ik meende daarnet een beweging te zien, rechts van de rots die we zojuist zijn gepasseerd. "

„Beweging? Hier?" Voordat De Vos nadere inlichtingen vroeg, liet hij de formatie al keren. „Dacht je een of ander voertuig te zien? Er liggen hier geen verkeersbanen. Het zou een vliegende vleugel kunnen zijn geweest. "

„Nee, chef, het was geen vliegtuig. Ik zag het maar heel even. Het bewoog zich langs de grond, bij de twee heuveltopjes waar we nu recht op aanvliegen. "

„Snelheid minderen zoals ik aangeef, " commandeerde De Vos. „Barbara, wat was het voor een beweging?"

„Dat kan ik moeilijk uitleggen. Misschien was het alleen maar een rollende steen of steenslag dat door de wind van de helling werd geblazen. "

„Erg duidelijk ben je niet, " antwoordde De Vos lachend, „maar elke bijzonderheid vind ik belangrijk genoeg om nader te onderzoeken. We hebben de tijd aan onszelf. "

De anderen keken scherp uit. Ook Hans Weiss liet horen dat hij zich nauw bij de zaak betrokken voelde. „Peter... kunnen we misschien helpen met de boordcamera's?"

„Nee, nog niet. We weten zelf nog niet of er inderdaad iets bijzonders te zien zal zijn en waar zich dat dan precies bevindt. We brengen de snelheid nu terug tot bijna nul. We hangen boven de

heuveltjes die Barbara aanduidde. "

De heuveltjes zagen er net zo somber en troosteloos uit als ieder ander heuveltje en iedere andere rotsmassa, die op de planeet Arban waren te vinden.

„Zien jullie iets?" vroeg George Minco. Hij bracht zijn jager weer in beweging om de omgeving verder te kunnen afzoeken. „Barbara... je ogen zijn toch in orde, hè?"

Hij verwachtte dat Barbara Bright een beetje kwaad zou worden, maar ze zei kalm: „Aan mijn ogen mankeert niets. Ik ben er absoluut zeker van dat ik beweging heb gezien, maar nogmaals, het hoeft niet te betekenen dat er... "

„Chef... " onderbrak Pietro Germani haar, „chef, let eens op de flauwe helling van dat rechtse heuveltje, vlak bij die brokkelige steenklomp. Daar ligt een hoop steenslag. "

„Ja, maar die levert niet veel bijzonderheden op, " mompelde De Vos.

„Dat steenslag... je moet dat spul eens goed in het oog houden. Het is net alsof dat steenslag zich iets beweegt. Kijk nou eens goed, je moet een bepaald punt in de gaten houden. Je ziet dat zo'n punt zich steeds iets verder van een ander vast punt schijnt te bewegen... "

„Bewegen? Bewegen, zegje?"

„Kijk dan zelf, chef. "

George Minco had de snelheid van zijn jager sterk teruggebracht. Gespannen keek hij naar buiten. Wat hij zag, bood niets belangwekkends. Maar Pietro Germani hield vol dat hij zich niet had vergist.

„Let nou eens goed op... dan kun je het met je eigen ogen zien. "

En ineens zagen ook De Vos en Basje Goris het.

„Chef, moet ik dat opvatten als een merkwaardig natuurverschijnsel?" vroeg Basje verbouwereerd. „Het is net alsof een klein stukje grond verschuift. Een aardbeving op een vierkante meter!"

Het was inderdaad alsof een lap grond, vol steenslag, vooruitschoof... Nu zag De Vos zelfs dat door de beweging een brokje steen aan het rollen werd gebracht...

„Kan er zich onder het oppervlak iets voortbewegen?" vroeg Basje. „Net als een aardse mol?"

„Wat doen we, chef?" vroeg Barbara. „We zijn hierheen gekomen om de zaak te onderzoeken. Het lijkt me dat dit verschijnsel echt iets is om te worden onderzocht. "

„En dat doen we ook, " meldde De Vos. „Pietro en ik brengen de jagers aan de grond. Wij stappen uit. De anderen blijven aan boord. George, jij blijft boven dat bewegende plekje hangen en je steunt ons als er iets mis dreigt te gaan. "

In de NE-5 werd alles met spanning gevolgd.

„Peter, " begon Hans Weiss, „ik zeg maar zelden dat je voorzichtig moet zijn, maar deze keer wil ik je toch op je hart drukken geen enkel onnodig risico te nemen. "

„Begrepen, Hans, " antwoordde De Vos. „We gaan nu landen. "

Terwijl hij zijn jager op een vlak stukje bodem neerzette, zag Basje dat het stukje grond zich weer bewoog, heel even maar. Hij bleef kijken, maar zag daarna geen enkele beweging meer.

„Houd het vizier voor je gezicht, " beval De Vos, terwijl hij de deur liet opengaan. „Pietro, kom er maar uit. Ik ga als eerste. Houd je wapen gereed om te vuren als je denkt dat dat nodig is. "

Basje Goris hield de jager gereed om onmiddellijk weer op te stijgen. Barbara Bright deed hetzelfde.

De Vos liet zich op de grond zakken en bleef even doodstil staan. Hij wilde zich niet laten verrassen. De planeet Arban had gevaarlijke verrassingen in petto voor iedereen die niet in zijn patroon paste.

Pietro en De Vos liepen naar elkaar toe en naderden het vreemde plekje grond.

„Zie jij verschil met de rest van de bodem?" vroeg De Vos.

„Nee, chef... Als er iets in de grond zit, moeten we proberen het naar boven te brengen. "

„Ja, ik zal een keer op de grond stampen. "

De Vos liet zijn linkervoet met kracht op de harde bodem neerkomen. Een wolkje stof stoof op en er rolden wat steentjes weg. Hij stampte opnieuw, terwijl Barbara Bright, George Minco, Basje Goris en Karl Zollinger vanuit de jagers gespannen toekeken.

„Niets, " zei Pietro. „Toch ben ik er zeker van dat dit stukje bodem zich heeft bewogen. Kunnen we eroverheen lopen, chef?"

„Probeer het maar, " antwoordde De Vos. Zelf deed hij een paar stappen naar voren en bevond zich nu op slechts twee meter van het geheimzinnige plekje, dat overigens in niets verschilde van de rest van de bodem. Hij stampte nog een keer. En tegelijkertijd met Pietro verstrakte hij, toen vlak voor zijn voeten het stukje grond bewoog... Het was alsof het even golfde.

„Het verschuift!" riep Pietro. Hij richtte zijn wapen.

„Niet schieten!" zei De Vos. Hij was van mening dat ze geen gevaar liepen, omdat de drie jagers zich op de plek gericht hielden, klaar om in te grijpen.

Opnieuw deed hij enkele stappen voorwaarts. Met zijn laars kon hij nu de strook grond aanraken, die hij even tevoren had zien verschuiven. Alsof hij door een slang was gebeten, trok hij zich ijlings terug, toen de lap grond omhoogkwam.

„Chef!" schreeuwde Pietro. Ook Barbara liet

zich vanuit de jager horen.

Maar De Vos zei kalm: „Iedereen blijft waar hij is. Er zit iets onder die reep grond. Het leeft. Let op, ik zal het opnieuw proberen... "

De Vos hoefde niets meer te doen. Het onregelmatig gevormde stukje grond ter grootte van ongeveer anderhalve vierkante meter maakte zich los van het steenslag dat eromheen lag. Het verhief zich.

De Vos en Pietro zagen iets dat leek op een behaard gezicht, twee grote, fonkelende ogen en een zwart rond gat dat een mond zou kunnen zijn. Het was een levend wezen.

„Niets doen!" beval De Vos.

Wat hij zag, leek op een mens, een kruipend creatuur. Het was geheel behaard, het had twee benen en lange armen met een soort handen die als vereelte knobbels uit de afhangende haren naar voren staken. Nu zag De Vos ook dat het wezen een soort cape droeg, een deken van krakend, stug materiaal dat met banden aan de romp en aan de armen was bevestigd. De bovenzijde van de cape was bezet met steenklompjes en gruis. Het wezen had zich onder dat dek verborgen gehouden. Het was een volmaakte vorm van camouflage. Door weg te kruipen onder die cape en zich muisstil te houden, vormde het wezen één geheel met de omgeving. Maar kennelijk was het door de komst van de jagers zozeer geschrokken,

dat het zich van angst toch even had bewogen, waarschijnlijk in een wanhopige poging om weg te komen.

„Allemachtig... " mompelde Pietro. „Dat is... dat is dus... "

„Chef, wat zie je?" liet Basje zich horen.

De Vos gaf niet meteen antwoord. Er was geen twijfel mogelijk: wat hij zag, was een soort mens. Wat zijn meeste aandacht trok, waren de grote, ronde ogen. Er straalde doodsangst uit.

Weer kwam het wezen in beweging. Met zijn benen drukte het zich af tegen de grond, alsof het wanhopig probeerde verder van De Vos weg te komen. Het bezat echter duidelijk niet voldoende kracht om zich te verplaatsen.

„Wat zie je, chef?" vroeg Basje opnieuw.

„Ik sta oog in oog met het mysterie van Arban, " antwoordde De Vos.

HOOFDSTUK 8

De macht van de techniek

Via de radio gaf De Vos verslag van wat hij zag. In de NE-5 moest men weten wat ze op Arban hadden ontdekt.

„Het is een kruipend wezen. Het is doodsbang en het wekt medelijden op. De ogen zijn zuiver rond. Een neus zie ik niet, maar die kan zijn verborgen onder de beharing. Het hele lichaam is behaard, behalve de handen. Aan de handen zit ook een duim. De voeten zijn maar vaag te onderscheiden door de plukken haar die eroverheen hangen. De beharing is vaalbruin, net als de kleur van de omgeving. Ook de kleding heeft die kleur, als je althans van kleding kunt spreken. Het is een soort cape, iets van plooibare stof dat aan de bovenzijde is bezet met steentjes en gruis. Het vormt een perfecte beschutting. Als dat wezen zich niet had bewogen, zouden we het onder die kledij niet hebben ontdekt. Het heeft zich bewogen, omdat het bang was. Uit de ogen straalt pure angst, doodsangst zou ik willen zeggen. "

Bij die laatste woorden had De Vos een gebaar gemaakt, dat door het vreemde creatuur kennelijk werd opgevat als een bedreiging. Het stootte een fluitende gil uit en probeerde zich opnieuw af te zetten tegen een stuk rots om zo ver mogelijk

uit de buurt van De Vos te komen.

„Lijkt het op een menselijk wezen?" vroeg Hans Weiss.

„Ik durf daar niet meteen ja op te zeggen, " antwoordde De Vos. „Eén ding lijkt me vrij onwaarschijnlijk: ik kan me niet voorstellen Dat dit soort wezens het intellect bezit om al die gemechaniseerde toestanden te fabriceren. "

„Sluit je uit dat het wezen gelijk kan worden gesteld met een mensachtige?" vroeg Hans.

„Nee, dat niet. Het lijkt op een mens. De ontwikkeling van levende wezens is afhankelijk van de atmosfeer en die is hier hetzelfde als op de aarde. De ontwikkeling van een mens zou daarom op dezelfde wijze tot stand kunnen zijn gekomen als op onze planeet. Het heeft een hoofd, ledematen en het heeft gevoel. Het is doodsbang. "

„Waarom?"

„Dat weet ik niet. We hebben niets gedaan dat kan wijzen op agressie. "

„Zijn er nog meer van dat soort creaturen?" wilde Hans weten.

„Misschien wel, maar dan hebben zij zich goed verscholen. Dit wezen kon kennelijk niet snel genoeg wegkomen, omdat het gewond is. Er is iets aan de hand met een van de benen. "

In de NE-5 luisterde men net zo gespannen toe als in de jagers.

„Chef, mogen we ook eens komen kijken? Ik ben razend nieuwsgierig, " vroeg Basje.

„Nee, " luidde het antwoord, „de jagers moeten bemand blijven. Ik zal opnieuw proberen met dat wezen contact te maken. "

Voorzichtig deed De Vos een stap voorwaarts en stak heel langzaam en uitnodigend zijn hand uit. Maar de reactie van het wezen getuigde van pure wanhoop. Opnieuw kwam de fluitende gil uit de ronde, zwarte mond en meteen daarna begon het te spugen! Een straal bleke vloeistof vloog naar De Vos en besmeurde zijn helm. Het droop naar beneden over het vizier.

„Goed dat ik het vizier niet heb weggeschoven, " zei De Vos. „Ik zou hem graag wat vriendelijks willen zeggen, maar dat heeft geen zin, omdat hij me niet kan horen. En zeer zeker zou hij me niet verstaan. "

De Vos verzette weer een voet. In uiterste wanhoop wilde het wezen overeindkomen. Even stond het te wankelen op de korte, behaarde benen, maar toen zonk het weer neer tussen de steenklompen.

De Vos kon nu duidelijk zien dat het gewond was aan het rechterbeen. Tussen de beharing was een zwarte koek van geronnen vocht te zien, hoogstwaarschijnlijk bloed of iets dat daarop leek.

„We moeten dat wezen helpen, ook al wil het

dat niet, " zei De Vos.

„Kan ik wat doen, chef?" vroeg Pietro.

„Nee. Blijf staan waar je staat, maar houd je wapen gericht. Dat ding zou in staat kunnen zijn mij aan te vallen en dan heb ik geen verweer. "

De Vos kwam nog iets dichterbij, nu zonder de armen uit te steken, omdat dat zou kunnen duiden op een grijpbeweging. Hysterisch begon het wezen opnieuw te huilen, het kwam weer omhoog, viel plat op de rug en begon wanhopig te slaan met zijn armen en benen. Meteen daarna werd het gehuil overstemd door een hoog gejank, dat vanuit de kleine holen in de rotswanden klonk.

„Chef!" schreeuwde Pietro. „Zie je dat? Wat doen we?"

Het gejank werd voortgebracht door een stuk of tien wezens die in alles leken op het creatuur dat nog steeds voor de voeten van De Vos op de grond lag. Al die tijd hadden zij zich verborgen gehouden in de holen. Hoogstwaarschijnlijk hadden ze vandaar uit met angst naar het tafereel gekeken.

Even waren De Vos en zijn bemanning bang dat de wezens zouden aanvallen. Basje wilde de jagers al in beweging brengen, maar dat bleek niet nodig. Op een dwaze manier sprongen de creaturen heen en weer, jankend en fluitend, alsof ze op die manier de vreemde indringers wilden

verdrijven.

De lappen die ze droegen, zwabberden als dekzeilen heen en weer. Ook die lappen waren bezet met steentjes en kleine rotsblokjes. De dappersten onder hen begonnen met stenen te gooien! Maar ze hadden niet voldoende kracht. Met een kort boogje ploften de stenen weer in het zand.

„Asjemenou... " mompelde Basje Goris. „Is dit nou het volk van Arban? Niemand kan mij wijsmaken dat die wezens al die voertuigen hebben uitgevonden en gefabriceerd!"

Beduusd keken ze naar het springende groepje. Waren dit nu de bewoners van Arban, die hun de weg moesten wijzen naar de aarde?

De Vos nam de tijd om de andere wezens goed te bestuderen. Ze waren iets kleiner dan aardse mensen. Door de beharing waren hun vormen niet goed te onderscheiden, te meer daar hun lichamen grotendeels werden bedekt door de flapperende doeken. Hij telde er dertien. Nog steeds aarzelde hij hen als mensen te beschouwen.

„Ze wagen het niet dichterbij te komen, chef, " zei Pietro. „Wil je nog steeds proberen nader kennis te maken met die... die lui? Het lijkt me weinig zin te hebben. "

Het gewonde creatuur slaagde er nu in wat verder weg te kruipen.

De Vos kon duidelijk zien dat het veel pijn leed. „Als ik deze wezens zo zie, moet er volgens mij nog een volk op Arban zijn, " zei hij, „een hoog ontwikkeld volk dat de techniek op deze planeet beheerst en deze wezens misschien heeft onderdrukt of zelfs heeft geprobeerd uit te roeien. Daarom zijn ze zo bang voor ons. Ze zijn er vast van overtuigd dat wij zijn gekomen om hen te doden. We zullen alsnog moeten proberen dat andere volk te vinden. "

Het gewonde wezen was er nu in geslaagd zich enkele meters van De Vos te verwijderen, maar dat had kennelijk te veel van zijn krachten gevergd. Het stootte een gil uit en bleef met gespreide armen tussen het steenslag liggen.

„We moeten hem helpen, " vond De Vos. Hij opende de zak op de rechterpijp van zijn broek, waarin eerstehulpmateriaal zat. „Pietro, houd die wezens van me weg als ik bij hun gewonde soortgenoot neerkniel. Waarschijnlijk zullen ze denken dat ik hem ga doden. "

„Kunnen we niet beter vertrekken?" vroeg Pietro.

„Eerst wil ik hem helpen. Op die manier kunnen we de anderen duidelijk maken dat ze niets van ons te vrezen hebben. "

De Vos ging naar het gewonde wezen toe en knielde bij hem neer. Hij zag de kogelronde ogen die hem in doodsangst aanstaarden. Het had geen kracht meer om zich te verweren.

De Vos raakte voorzichtig het been aan en

wreef de haren weg. Hij zag bloed, gewoon rood bloed dat uit een wond droop. Ook zag hij dat het been gebroken was.

„Een open beenbreuk, " constateerde hij. „Ik denk dat hij is geraakt door een rotsblok dat van de helling rolde. Misschien is hij zo oud dat hij niet op tijd weg kon komen. Ik zal hem morfine geven en een luchtspalk aanleggen. "

De andere wezens gingen tekeer als razenden. Nog steeds gooiden ze met stenen, zonder De Vos te raken. Maar ze kwamen steeds dichterbij.

„Pietro, probeer ze weg te jagen, " zei De Vos.

Pietro Germani draafde met gespreide armen op de groep af en maakte enkele dreigende gebaren. Het was niet nodig gebruik te maken van een wapen, want de groep stoof in paniek uit elkaar en enkelen doken weg in de holen.

Intussen lag het gewonde creatuur te fluiten en te hijgen van angst. De Vos had al een spuit en een ampul morfine uit het eerstehulptasje gepakt en gaf een injectie.

De luchtspalken, die tot de uitrusting van elk ruimtekostuum behoorden, waren ingenieus samengesteld. Het waren kleine pakketjes van metaal, die met behulp van een ampul geperste lucht uit elkaar konden worden geklapt en meteen gereed waren om te worden aangebracht.

Ineens jankte het wezen niet meer. De pijn moest zijn verdwenen. Het lag De Vos aan te kijken en de mond bewoog alsof hij iets wilde zeggen. Handig legde De Vos de spalk aan, na het been zo goed mogelijk te hebben gezet. Het was weliswaar geen vakwerk, maar als het been wilde genezen, zou het wezen te zijner tijd weer kunnen lopen, al zou het bij hinken blijven.

„Meer kan ik niet voor je doen, " zei De Vos.

Aandachtig bekeek hij het behaarde hoofd. Hij zag dat de ogen een mengeling van angst, ongeloof en dankbaarheid uitstraalden. „Het zijn menselijke wezens, " meldde hij.

„Meen je dat, chef?" vroeg Basje vanuit de jager.

„Ik meen het. Ze hebben menselijke reacties. Die kleding, als je het zo noemen wilt, hebben ze zelf gefabriceerd, dat is duidelijk. Dat wijst op intellect. Die steentjes en dat gruis hebben ze er zelf opgeplakt om een camouflagepak te verkrijgen. Een dier doet zoiets niet. Ik zie dat er zelfs een soort knoopsgat in zit en een haak die achter dat gat kan worden geschoven. Er is intellect voor nodig om zoiets uit te vinden. "

„Ga je ons nou vertellen dat ze ook die voertuigen hebben uitgevonden, chef?" vroeg Basje.

„Ik weet het niet, ik weet het werkelijk niet. Ik weet niet wat ik van dit alles moet denken. " Hij keek weer naar de springende groep, die zich nu in de buurt van de holen ophield. Blijkbaar begrepen ze niet dat hun gewonde soortgenoot nog

steeds leefde.

De Vos deed enkele stappen terug. Het wezen met het gebroken been kwam weer in beweging, nog eerder dan De Vos had verwacht. Het slaagde er zelfs in op de been te komen en begon in de richting van de anderen te hinken.

„Wat doen we, chef?" vroeg Pietro. „Het lijkt mij het beste om maar weer terug te gaan naar het schip. Van deze wezens hebben we immers geen hulp te verwachten en als er nog een volk op deze planeet woont dan is het wel zó vijandig, dat we beter uit hun buurt kunnen blijven. Ik denk... "

Hij hield op met spreken, omdat opnieuw zijn aandacht werd getrokken door de springende creaturen.

Er was opeens een enorme opwinding in de groep ontstaan, veel heviger dan even tevoren. Ze krijsten, ze wierpen zich op de grond, stonden weer op en renden springend naar hun holen. Een van hen stond naar boven te wijzen en stootte hoge, alarmerende gillen uit.

Pietro keek verbaasd in de aangegeven richting. Toen hij zag wat er gaande was, klonk tegelijkertijd de opgewonden stem van Basje: „Chef, er naderen patrouillevaartuigen! Ik tel er vijf!"

„Ze zijn ons gevolgd!" riep Barbara.

„Nee, ze hebben ons gezocht en nu hebben ze ons gevonden. Chef, we hebben geen tijd te verliezen!"

Tot zijn ontsteltenis zag De Vos dat de patrouillevaartuigen snel naderbij kwamen. Hij had niet vermoed dat die dingen zo'n hoge snelheid konden ontwikkelen. Er was geen tijd meer om in de jager te komen.

„Opstijgen!" commandeerde De Vos tegen Basje en Barbara. „George, val aan en maak die krengen zo gauw mogelijk onschadelijk. "

„Maar, chef... jij kunt toch niet... " stamelde Basje.

„Ik zoek hier wel dekking. Opschieten! Snel, of je bent te laat!"

De patrouillevaartuigen waren in een vaste formatie in een schuine hoek iets gestegen. Eén maakte zich uit de formatie los en ging op George af. De overige vier doken onverwachts naar beneden. Ze richtten zich op de wezens, die echter net op tijd verdwenen in hun holen. Alleen degene met het gebroken been kon niet snel genoeg wegkomen.

De Vos en Pietro hadden zich plat tegen de grond geworpen om op die manier althans enige dekking te vinden. Vlak boven hun hoofden trokken de patrouillevaartuigen weer op.

De Vos hoorde een fel gesis. Hij zag een dikke straal vloeistof uit de neuzen van de vaartuigen spuiten. De straal waaierde uiteen en daalde als een gaswolk neer. De gewonde was gevallen. Hij lag precies in de neerdalende gaswolk. In wanhoop begroef hij zijn gezicht in het zand.

„Stijgen! Stijgen!" riep De Vos. „Sneller!" Hij zag dat de twee jagers hoogte wonnen, maar het ging veel te langzaam naar zijn zin.

George was inmiddels in gevecht gewikkeld met een van de patrouillevaartuigen. Het had even geduurd voordat de deuren waren gesloten en de jagers waren gekeerd.

„Chef, kijk eens naar die gewonde!" riep Pietro.

De Vos zag dat het wezen plotseling geheel was bedekt, door een groene korst, die het hele lichaam inkapselde. De Vos kwam overeind, rende erheen, nam hem op de schouder en holde verder in de richting van de holen, zich niets aantrekkend van de patrouillevaartuigen die opnieuw aanvielen. Pietro volgde.

De twee jagers hadden intussen hoogte gewonnen. Basje riep: „We pakken die dingen, voordat ze opnieuw aanvallen. "

„Dan moet je vlug zijn, " liet Barbara zich horen.

„Ik neem de voorste. Barbara, jij pakt de tweede. Kijk, of we ieder er nog een kunnen pakken. Schiet op!"

De twee jagers doken achter de patrouillevaartuigen aan. De Vos en Pietro hadden op dat moment een van de holen bereikt. Als eerste kroop De Vos naar binnen. Hij hoorde boven zich een krakende dreun en wist dat een van de patrouillevaartuigen was getroffen door een ionisatiestraal.

„Basje en de anderen doen hun werk, " zei Pietro. Hij en De Vos hadden geen tijd om het hol te bekijken.

De Vos had zijn mes getrokken. Met enkele halen sneed hij de taaie, groene massa weg, die het gewonde creatuur omknelde. „Hij ademt nog, " zei hij.

Hij hoorde opnieuw een dreun, meteen gevolgd door een derde en een vierde. Hij hoorde ook de stem van Basje, die riep: „We hebben ze allemaal te pakken, op één na. Die neem ik. Chef, we kunnen... chef, alarm! Er nadert een formatie van die pijlen! Het zijn er wel twaalf! Chef... ze komen hierheen! We kunnen die dingen niet de baas met onze stralen!"

„Toch zul je met die smerige krengen moeten afrekenen, " zei De Vos. „Gebruik je andere wapens. Wij zitten hier veilig. "

Hij kon niet zien wat er buiten gebeurde. Hij vermoedde dat Basje en de anderen eerst zouden proberen de pijlen af te leiden.

Toen merkten hij en Pietro pas dat ze midden tussen de vreemde bewoners lagen. Een van hen begon weer te huilen en te piepen. In wanhoop wees hij naar buiten. Het was alsof hij De Vos met zich mee wilde trekken, dieper het hol in.

Opeens kroop hij op handen en voeten van De

Vos en Pietro weg, tegelijk met de anderen. Enkele seconden later klonken knallen, explosies van inslaande granaten.

Dat was echter niet het ergste. De Vos had geen sissend geluid gehoord, maar hij zag wèl dat zich op de grond een taaie, groene laag vormde. Het hol werd niet alleen met projectielen bestookt, maar ook met gas.

„Als we de helm gesloten houden, zijn wij veilig voor dat gas, " zei Pietro.

„Dat klopt, " antwoordde De Vos, „maar dat geldt niet voor hen en nog minder voor hem!" Hij wees op degene die nog steeds gedeeltelijk werd omsloten door de taaie, groene laag. De Vos sleepte hem achter zich aan in de richting waar hij de andere wezens had zien verdwijnen.

„Basje, kun je ons nog horen?"

„Natuurlijk, chef. " De stem van Basje Goris klonk zowel opgewonden als geruststellend.

„Basje, laat je tanden zien. Je moet die pijlen onschadelijk maken. Je hoeft met niets of niemand medelijden te hebben, want we weten nu zeker dat die dingen niet bemand zijn. "

Basje had geen tijd om te vragen wat De Vos en Pietro meemaakten. Hij liet zijn jager op het laatste patrouillevaartuig duiken. De ionisatiestraal raakte het ding in de staart, die finaal afbrak. De rest van het vaartuig, dat op nauwelijks tien meter hoogte over de steenwoestijn scheerde, schoof over een vlak stuk terrein en kwam tot stilstand tegen een van de holen waarin De Vos en Pietro waren gevlucht.

De anderen hadden inmiddels hun handen vol aan de pijlen, die in formatie op hen afkwamen.

Barbara had er meteen eentje op de korrel. Zij gebruikte het snelvuurkanon dat naast de ionisatiebuis in de bodem van de jager was gemonteerd. De projectielen zochten automatisch hun weg.

De jager schokte toen de granaten werden afgeschoten. De eerste pijl explodeerde toen hij werd getroffen. De twee andere jagers kozen snel hoogte. Meteen werden ze op hun huid gezeten door de pijlen die direct begonnen te schieten, maar het was zeer eenvoudig het vuur te ontwijken.

Minutenlang cirkelden en doken de toestellen om elkaar heen, maar zodra de pijlen in een ongunstige positie kwamen, werden ze uit de lucht geschoten door de zelfrichtende projectielen uit de jagers.

De Vos en Pietro bevonden zich intussen diep in het hol dat flakkerend verlicht werd door enkele vuurtjes. De Vos zag de schimmen van de wezens die angstig heen en weer liepen. Hij had het taaie omhulsel van het gewonde wezen nu helemaal weggesneden en constateerde dat het nog steeds ademde.

Weer klonk de stem van Basje Goris: „De lucht is opgeklaard, chef! Kom maar weer naar buiten

als je zin hebt. Het is veilig. "

Toen De Vos en Pietro weer naar buiten wilden kruipen, begonnen de wezens angstig te piepen en te fluiten, maar De Vos maakte een geruststellende beweging en wenkte hen zelfs te volgen. Dat deden ze aarzelend. Ze schrokken terug toen ze de drie jagers zagen, die in driehoeksformatie voor de holen hingen, maar De Vos wenkte opnieuw.

Heel voorzichtig kwamen de wezens nu naar buiten. Het eerste dat ze zagen, was het neergeschoten patrouillevaartuig. Wanhopig begonnen ze te janken toen De Vos naar het wrakstuk liep om het nader te onderzoeken. Pas toen er niets gebeurde, durfden ze ook. Ze maakten kirrende geluidjes en gebaarden naar elkaar.

„Ze spreken, " merkte De Vos op. „Ze gebruiken een taal. "

Vanuit de jagers zagen nu ook Basje, George, Barbara en Karl de vreemde creaturen tussen de rotsblokken lopen en springen.

„Ik geloof mijn ogen niet, " zei Barbara. „Chef, kun je met ze praten?"

„Nee, maar mijn gebaren lijken ze wel te begrijpen. "

De Vos stond bij het wrak, een verwrongen samenraapsel van leidingen en metalen platen. Eromheen lag een aantal vergruizelde, doorzichtige plaatjes. „Ik wil dat ding eens goed onderzoeken, " zei hij.

Maar vooralsnog kreeg hij daartoe geen gelegenheid, want de wezens waren nu aarzelend naderbij gekomen en stonden vol ontzag naar het neergestorte patrouillevaartuig te kijken. De dappersten kwamen nog een paar stappen naar voren en raakten De Vos eerbiedig aan.

„Ze hebben de grootste bewondering voor ons, " zei Pietro, die ook werd bekeken en aangeraakt. „Ik denk dat ze voor de eerste keer hebben meegemaakt dat die machines zijn vernietigd. Het moet voor hen iets onvoorstelbaars zijn. "

„Denk je dat die machines het op hèn hebben gemunt?" vroeg Karl Zollinger.

„Dat lijkt me van wel, " antwoordde De Vos, een stuk metaal uit het wrak trekkend. „Ze zijn doodsbang voor die dingen. Ze houden zich voor hen verborgen en camoufleren zich met lappen. Die machines maken jacht op hen. "

„Probeer je met ze te praten?" vroeg Barbara. „Het zou mooi... "

„Pijlen!" klonk de schreeuwende stem van Basje Goris. „Een nieuwe zwerm!"

HOOFDSTUK 9

Een nieuwe planeet voor het volk van Arban

Op hetzelfde moment hadden de rondspringende wezens het gevaar ontdekt. Ze renden met grote sprongen naar hun hol.

De Vos en Pietro volgden, terwijl Basje riep: „Het lijkt wel of ze hele nesten van die snertdingen hebben! We moeten hoogte winnen om op die krengen neer te kunnen duiken. Snel, snel... vóórdat ze kunnen vuren!"

De Vos wist dat hij alles aan Basje kon overlaten. Zo vlug mogelijk zocht hij weer de beschutting van de holen op. Als laatste dook hij in een van de gaten en zag in het licht van een flakkerende vlam de wezens dieper het hol inkruipen. Bijna was hij in een schacht gevallen, die de natuur in de loop van vele jaren had gemaakt, een afgrond die leek op een bodemloze put.

Hij zag dat de flap van zijn handschoen even wapperde in de wind. Door de aanwezigheid van de diepe schacht ontstond er een windstroom. Ineens begreep De Vos waarom het gas niet tot in het binnenste van het hol kon doordringen. Het werd door de luchtstroom meegezogen in de schacht.

„Merkwaardig, " mompelde hij, terwijl hij op handen en voeten verder kroop. De wezens hielden zich niet toevallig schuil in dit holenstelsel. Ze wisten dat het gas hen door de aanwezigheid van de schacht niet kon deren! Ze bezaten dus een bepaalde mate van intelligentie. Dat bewees trouwens ook hun vermogen om de beschermende kleding te vervaardigen.

Hij hoorde Basje roepen: „Er komen steeds meer van die pijlen!"

„Probeer die dingen weg te lokken van de holen, " zei De Vos.

„We doen ons best, chef, " klonk de metaalachtige stem van Basje in de koptelefoon. Het radiocontact vormde een schril contrast met het primitieve hol.

De Vos kroop nog iets verder tot hij zich midden in de kring van de wezens bevond. Ze zaten trillend tegen de rotswand. Pietro bevond zich tussen hen. Twee creaturen waren dicht tegen hem aangekropen alsof ze van hem bescherming konden verwachten.

Van buitenaf klonken doffe explosies. Ongetwijfeld werden de ingangen van de holen opnieuw besproeid met gas, maar dat leverde geen gevaar op.

De Vos keek om zich heen. In het licht van de vlammetjes ontdekte hij primitieve verhogingen, waarop stapels lappen lagen. Kennelijk waren het slaapplaatsen.

Opeens werd hij aan de mouw van zijn ruimtepak getrokken. Een van de wezens beduidde hem voorzichtig en eerbiedig mee te komen, nog verder het hol in.

„Wat zullen we doen?" hoorde hij Pietro zeggen.

„Laten we maar meegaan. Misschien wil hij ons iets bijzonders laten zien. "

Ze kropen door een nauwe gang en bereikten een nieuwe grot, een geweldige ruimte. Het gepiep en gekakel van de rondspringende wezens klonk hier hol en werd weerkaatst door de wanden. Er brandden wel tien kleine vuurtjes. Het was duidelijk dat de wezens met elkaar praatten. Ze praatten ook tegen De Vos en Pietro, maar die begrepen er geen woord van.

Toen kreeg De Vos in de gaten wat de wezens hem duidelijk wilden maken. In een van de wanden bevonden zich talrijke nissen. En in die nissen lagen bundels dunne platen. Ze schitterden in het licht van de vlammetjes. Een van de wezens trok De Vos mee naar zo'n nis en wees op de platen. Voorzichtig raakte De Vos de plaat aan. Het was net aluminiumfolie. Hij nam een van de platen van de stapel. Tot zijn grote verbazing zag hij dat er tekeningen op stonden, technische tekeningen met vermeldingen in een onbegrijpelijk schrift.

„Pietro!" riep De Vos. „Kijk hier... dit zijn technische tekeningen! Berekeningen! Schema's!" Hij pakte enkele andere vellen van de stapel. „Hier...

kijk, stapels schitterende tekeningen op dunne, metalen vellen! Allemachtig, het lijkt wel een complete encyclopedie. Hoe komen die dingen hier, bij deze wezens?"

Pietro was naderbij gekomen. Uiterst nieuwsgierig bekeek hij wat De Vos hem toonde. De wezens stonden er zwijgend bij te kijken. Een van hen beduidde dat ze nog meer metalen vellen moesten bekijken.

„Zouden ze die hebben gestolen?" vroeg Pietro verbijsterd. „Of gevonden? Het andere volk van Arban moet deze dingen hebben gemaakt. Het lijken boeken, boeken van metaal, knisperende dunne vellen die aan elkaar zijn gehecht... Kijk hier... een tekening van een pijl! Daar... de brandstoftank! Hij werkt op vloeibare brandstof, zo te zien. Dit is een regelunit en dat... "

„Grote goden... zie je dit?" riep DeVos opeens. Hij wees op een gravure. De tekening stelde een aantal wezens voor, geheel behaard, zonder kleding, dezelfde creaturen die rondom DeVos stonden. Op de gravure zaten wat smerige vlekken, maar duidelijk was te zien dat de afgebeelde wezens rondom een voertuig stonden, een soort „grijper". Ze leken trots te zijn op het ding. De Vos pakte een volgende bundel. Hij vond opnieuw gravures die dezelfde wezens voorstelden, hele groepen in een soort werkplaats.

Een ogenblik vergaten DeVos en Pietro wat er

buiten het hol gebeurde.

„Denk jij wat ik denk?" vroeg Pietro verbijsterd.

DeVos knikte. Alles was hem opeens duidelijk geworden. Hij mompelde alsof hij het zelf niet geloofde: „Er is geen ander volk van Arban. Deze wezens vormen het volk, althans wat ervan is overgebleven. Zij hebben al die machines, die voertuigen zelf vervaardigd. Alles hebben zij geautomatiseerd. De machines moesten zichzelf in stand kunnen houden, zodat het volk alleen maar kon genieten... Het gemak moest de mens dienen. "

„De mens?" vroeg Pietro.

„Ja. Het zijn denkende, mensachtige wezens. Misschien is er het volgende gebeurd. Omdat de machines onderhoudsvrij moesten zijn, werden ze zo gemaakt dat ze zelf elke ongerechtigheid in de kiem konden smoren. Elke vorm van leven die de machines zou kunnen aantasten, moest automatisch worden vernietigd. Daarop werden de machines geconstrueerd. Maar het volk van Arban moet zozeer verblind zijn geweest, dat men het gevaar van dergelijke constructies niet inzag. De mensen zelf vormden leven, dat gevaar voor de machines kon opleveren. De machines moeten zich tegen het volk hebben gekeerd! Met dat dodelijk gas heeft de techniek haar eigen meesters vernietigd, gas dat automatisch wordt geproduceerd en waarmee de patrouillevaartuigen en pijlen automatisch worden voorzien! Het volk is ten onder gegaan aan zijn eigen uitvindingen. "

„En deze... deze mensen?" vroeg Pietro, wijzend naar de wezens die om hen heen stonden. „Zouden zij er soms in zijn geslaagd de dans te ontspringen?"

„Daar lijkt het wel op. Ze moeten zich schuilhouden in deze streek, waar de machines niets hebben te zoeken. Voor de machines vormen zij een soort ongedierte dat moet worden uitgeroeid, omdat ze gevaar opleveren. Ook wij... Toen Pierre zijn helmvizier had opengeschoven, kon worden geconstateerd dat hij een levend wezen was. Daarom werd er gas gespoten. Zo gauw iets levends wordt gesignaleerd, komen die gasspuiters in actie. "

Pietro wees opnieuw naar de wezens, het restant van het volk van Arban. „Zij zullen ook worden vernietigd. Vroeg of laat zal dat gebeuren. Wij hebben de machines op hun spoor gezet... "

„Het is onze plicht hen te redden, " zei DeVos. Hij legde de bundels metalen vellen terug. „We moeten eerst de jagers en de NE-5 inlichten. "

Even later had hij weer contact met Basje Goris, die verheugd meldde: „Chef, we hebben de lucht bijna weer schoongeveegd. Op een oor na is het varkentje gevild. Maar ik ben bang dat er heel gauw een nieuwe zwerm van die dingen zal opduiken en ik ben ook bang dat ze beginnen te leren hoe ze ons het beste kunnen aanpakken. Een ogenblikje, chef... ik neem de laatste pijl voor mijn rekening. Daarna gaan we weer voor die holen hangen. "

DeVos lag nog steeds in het hol, toen hij begon te vertellen wat ze hadden ontdekt. De inzittenden van de jagers waren zo verbouwereerd dat ze geen enkel commentaar hadden.

, Toen DeVos eindelijk weer naar buiten kroop, gevolgd door de opgewonden bewoners van Arban, wilde Basje hun een aantal vragen stellen, maar DeVos zei: „Er is nu geen tijd voor vragen. Ik moet Hans inlichten. Houd de omgeving goed in de gaten. Ik moet eventjes ongestoord met Hans kunnen praten. "

In de NE-5 was men van alles op de hoogte. Alle gesprekken waren ook in het schip opgevangen.

„Hans?"

„Ja, Peter. Wie had dat gedacht, zeg! Hoe denk je nu eigenlijk te weten te komen wat de koers terug naar de aarde is?"

„Geen idee, " antwoordde DeVos, „maar ik wil eerst proberen of we de laatste menselijke wezens van Arban kunnen redden. "

„We kunnen ze onmogelijk lange tijd aan boord hebben, Peter! Dat gaat niet. "

„Ze hoeven maar korte tijd aan boord van de

NE-5 te zijn. We brengen ze ergens heen waar ze in vrede verder kunnen leven en zich kunnen ontwikkelen. "

„Wat bedoel je in 's hemelsnaam? Waar wil je ze heen brengen?"

„Naar Cleopatra, naar de vredigste planeet die in dit stelsel is te vinden. "

„Cleopatra... "

„Ja! Dat is hun redding. Wij moeten ze naar die planeet brengen. Met de jagers. Wij kunnen ze allemaal in één vlucht naar het schip vervoeren. "

„En als er ergens anders op Arban nog meer bewoners verscholen zitten?"

„Die moeten we aan hun lot overlaten, hoe moeilijk dat ook is. Het zou onbegonnen werk zijn die ook nog te gaan zoeken. Wat vind jij van mijn plan?"

„Nou, goed, als jij dat wilt. Zoals jezelf zegt, is het onze plicht. Denk je dat je die wezens zo ver kunt krijgen dat ze in onze jagers kruipen?"

„Laat dat maar aan ons over. Ik houd je op de hoogte. Hopelijk krijgen we voldoende tijd om in te stappen. Volgens mij is er alweer een nieuw stel pijlen in aantocht, hoewel die misschien vanuit een andere stad moeten komen. "

„Succes. Wij wachten op jullie. "

De inzittenden van de jagers hadden alles gehoord.

„Ik ben benieuwd, " zei Basje. „Chef, we zetten de jagers aan de grond. Ik wil weieens zien hoe jij die lui aan boord krijgt. "

DeVos telde elf koppen, behalve die van Pietro en hemzelf. Dertien mensen... Elke jager, die slechts berekend was op vier personen, zou overvol zijn.

De holbewoners waren nu ook weer naar buiten gekomen, maar ze durfden zich niet ver van de holen te verwijderen. Onafgebroken stonden ze naar boven te kijken, erop voorbereid elk moment opnieuw te worden aangevallen.

„Kom, " zei De Vos tot Pietro, „we beginnen. Basje, kijk goed uit naar een volgende groep pijlen. "

Hij stapte naar de dichtstbijzijnde bewoner van Arban en beduidde hem dat hij mee moest gaan naar de jager. Natuurlijk lukte dat niet al te vlot.

Men begreep echter wel wat De Vos duidelijk wilde maken. Er ontstond een opgewonden ge-kraai en gefluit, waarbij telkens opnieuw naar de lucht werd gekeken. Ze waren er zeker van dat de pijlen weer zouden verschijnen en ze wisten dat de machines van nu af aan alles zouden ondernemen om iedereen te doden.

DeVos probeerde met weidse gebaren en tekeningen in het zand duidelijk te maken waar hij hen heen wilde brengen. Ze durfden nog steeds niet. Maar toen hij naar de jager van Basje liep en deed alsof hij wilde instappen, sprongen ze kwetterend naar hem toe, alsof ze hem van zijn voornemen wilden weerhouden. Daarbij kwamen ze zo dicht bij de jager dat ze naar binnen konden kijken. Basje Goris zwaaide vriendelijk en maakte een uitnodigend gebaar.

„Chef, kun je ze vertellen dat ze voort moeten maken?" vroeg Karl Zollinger met bezorgde stem.

Voor de laatste keer wees DeVos naar de jagers. Hij zei tegen Pietro dat hij moest instappen. Vanuit de groep klonk een hoog, wanhopig gefluit. Maar nog steeds durfden ze de jager niet in te gaan.

„Chef, dit gaat zo niet langer!" klonk de bezorgde stem van Barbara. „Als er nieuwe pijlen komen, moeten we snel kunnen opstijgen! We mogen niet langer wachten. "

Eindelijk waagde een van de wezens zich op het trapje van Pietro's jager. Barbara trok hem met zachte hand naar binnen.

Nu het eerste schaap over de dam was, volgden er meer. En plotseling ging het allemaal veel te snel! Ze sprongen naar de jagers en verdrongen elkaar om binnen te komen. DeVos moest ingrijpen. Hij verdeelde het aantal over de drie jagers en keek intussen gespannen naar de lucht.

„We moeten ze erin proppen, chef, " meldde Karl Zollinger. „Jullie moeten er ook nog bij!"

DeVos en Pietro gingen als laatsten aan boord van hun eigen jagers. DeVos lag half op de anderen. Basje had nauwelijks gelegenheid om de jager te besturen.

„Stijgen!" riep DeVos. „Geef zoveel mogelijk stuwing!"

„Ik zie een nieuwe formatie pijlen!" riep George-

„We gaan geen gevecht aan, " antwoordde De Vos. „We vluchten! Weg van Arban! Ik heb mijn buik vol van deze planeet!"

De wezens piepten angstig toen de jagers in een scherpe hoek van het oppervlak wegschoten.

„Hans, we komen, " meldde George Minco. „Leg de loper maar uit. Je weet niet wat je ziet als onze gasten straks uitstappen!"

Er naderden niet minder dan vijftig pijlen, zoals ze aan de flikkerende stipjes op de radar konden zien. Maar de jagers konden hen gemakkelijk vóór blijven en stegen snel de ruimte in.

De wezens schenen niet eens verbaasd te zijn toen het schip in zicht kwam. Het afgelopen uur hadden ze zoveel meegemaakt, dat niets of niemand hen meer verbaasde. Wel begonnen ze opnieuw angstig te piepen, toen de jagers in de hangar werden opgevangen door de reminstallatie. Ineens bevonden zij zich in een compleet vreemde wereld.

Hans zelf was in de hangar aanwezig om hen te ontvangen.

DeVos verliet als eerste zijn jager en zei: „Hier zijn we dan. Het lijkt me het beste dat onze gasten in de hangar blijven. Ze hebben al veel te veel te verwerken. We zoeken zo snel mogelijk Cleopatra op. "

„De koers is al geprogrammeerd, " antwoordde Hans. „Maar je zult het ons toch niet kwalijk nemen dat we het volk van Arban eens goed bekijken. Het gebeurt niet elke dag dat wij mensen zien, die afkomstig zijn van een andere planeet. Het zijn toch mensen, nietwaar?"

„Ja, het zijn mensen, " antwoordde De Vos. „En laten we ze daarom als mensen behandelen. "

Zelfs Pierre Hasslenbourg, die intussen weer op de been was, kwam een kijkje nemen in de hangar.

De mensen van Arban bleven in de jagers zitten. Ze durfden er niet uit te komen. Toch moesten er drie plaats maken om de bestuurders van de jagers gelegenheid te bieden hun werk goed te doen bij het naderen van Cleopatra. DeVos, Barbara, George Minco en Pietro Germani namen die taak op zich, waarbij ook de vierde jager werd ingeschakeld.

Voor de tweede maal werd de lieflijke planeet Cleopatra bezocht. Toen de vier jagers aan de grond werden gezet op exact dezelfde plek waar ze de eerste maal een landing hadden uitgevoerd, wisten de mensen van Arban niet wat ze zagen.

Een voor een stapten ze aarzelend uit. Ze hadden geen bepaalde gelaatsuitdrukking, maar aan hun doen en laten was te zien dat ze hun geluk niet opkonden, nadat ze van hun eerste verbazing waren bekomen. Fluitend en kakelend sprongen ze rond, ze gingen zitten en betastten het mos en de bladeren van de alom aanwezige planten, ze roerden met hun stompe handen in het water alsof ze iets heiligs aanraakten en begonnen te eten van de langwerpige bladeren van een hoge struik.

„Moeten we verder nog iets doen, chef?" vroeg George, die het tafereel met genoegen stond te bekijken.

„Nee, " zei De Vos, „de rest moeten ze zelf doen. Hier kunnen ze zich verder ontwikkelen, hier kunnen ze gelukkig zijn. "

„Maar dan zullen ze toch niet dezelfde weg moeten opgaan die ze volgden toen ze nog op Arban leefden, " zei Barbara.

„Laten we hopen dat ze zo dom niet zullen zijn, " sprak DeVos.

Basje knikte. „Hier lijkt me het leven goed, chef. Konden wij hier maar blijven. "

„O nee!" antwoordde DeVos. „O nee, wij gaan naar de aarde. Dat is ons honk! Daar horen wij thuis. En we zullen de aarde vinden. Wat we ook van Arban denken... die planeet heeft ons wèl op het goede spoor gezet. Wanneer het volk van

Arban in staat is geweest radiogolven vanaf de aarde op te vangen en te versterken, dan kunnen wij dat ook! Via kruispeilingen moet het mogelijk zijn de positie van de aarde te lokaliseren. "

„Zullen we die radiogolven werkelijk kunnen opvangen?" vroeg Barbara hoopvol.

„Ja, ik twijfel er niet aan. "

„Zullen we nu dan maar vertrekken?" stelde George voor.

„Ja, we gaan terug naar ons schip. Vooruit... ik ben benieuwd naar de reactie van onze gasten. "

De hele groep stond bij elkaar toen de jagers opstegen. Met opzet had DeVos instructie gegeven niet te snel op te stijgen, omdat hij bang was dat de gierende jagers de achterblijvers angst zouden aanjagen. Maar dat viel mee. Zodra de jagers in voorwaartse beweging kwamen, begonnen de mensen van Arban mee te lopen, druk gebarend, elkaar wijzend op de toestellen.

Basje zwaaide een paar keer bij wijze van afscheid. Tot zijn verbazing zwaaiden de achterblijvers terug! „Chef, zie je dat? Ze zwaaien!"

DeVos zwaaide ook. Hij riep: „Het ga je goed! Doe geen domme dingen!"

„Misschien komen we ooit nog eens terug, " zei George Minco.

„Kun je goed rekenen?" vroeg Barbara.

„Wat?" vroeg George verbaasd. „Rekenen? Ja... dat wel. "

„Reken er dan maar niet op, " liet Barbara zich lachend horen. „Ik heb genoeg van dit stelsel gezien. Ik wil naar huis. "

„Dan moet je meer stuwing geven, " zei De Vos. „Volg mij. We zoeken de NE-5 weer op. "

Het achtergebleven volk van Arban zag de vier jagers verdwijnen in de blauwe lucht. Nooit zouden zij Arban terugzien. En datzelfde gold voor de bemanning van de Nieuwe Euro-5.

155

88-1-K

1 Zie: De Nieuwe Euro-5. De rampplaneet

2 Zie: De Nieuwe Euro-5. De rampplaneet